Deze versie is aangepast voor online gebruik. De originele, vormgegeven versie kan je hier downloaden:
Inleiding
De coronaquarantaine en de ‘wereldoorlog’ tegen het covid-19 virus kunnen een beetje helpen om ons voor te stellen wat het moet geweest zijn om tijdens WO II twee jaar of meer gedwongen ondergedoken te moeten leven. Drie kwart eeuw na het einde van WO II is het goed om via dit artikel even stil te staan bij situaties die mogelijks in onze eigen straat hebben plaats gevonden. Ook toen was er naast veel leed en schrik ook veel moed van gewone mensen, dagdagelijkse helden.
Als geschiedenisleraar aan het Sint-Maarteninstituut te Aalst was ik geïntrigeerd door enkele zinnetjes uit het geschiedkundig tijdschrift Het Land van Aalst uit 1993: ‘Op de vlucht voor de Duitse nazi-bezetter zijn in het internaat van de broeders de Deo in Aalst enkele Joden verscholen geweest die tevens van een nieuwe naam en een vervalste identiteitskaart voorzien werden’.[1] Sinds 1980 maakt dat voormalig internaat, gelegen tussen de De Ridderstraat en de Vrijheidsstraat, immers deel uit van onze school.
Met het oog op de 75ste herdenking van het einde van WO II en de bevrijding van het concentratiekamp van Breendonk en van de kazerne Dossin in 2019 ging ik op zoek naar namen. Een herinneringsplakkaat zou de leerlingen kunnen helpen beseffen welk enorm geluk zij en hun ouders nu hebben. Misschien zou het voor onze huidige leerlingen die zelf gevlucht zijn voor oorlogsgeweld een confronterend moment zijn te moeten besluiten dat de geschiedenis zich spijtig genoeg nog steeds en al te veel herhaalt…
In september 2019 werd de herdenkingsplaat onthuld en het resultaat van de zoektocht gepubliceerd in ‘Tussen ajuin en Jodenster’.[2] Eén van de opvallende constataties was dat er in Aalst tijdens WO II veel meer Joden een veilig onderkomen vonden dan tot nu bekend was.
Tijdens die zoektocht noteerde ik ook de onderduikadressen van Joodse personen in andere steden en gemeenten in het voormalige historische Land van Aalst. Dit is grosso modo het gebied tussen Schelde en Dender, ook wel aangeduid als Zuid-Oost-Vlaanderen.[3] Op de derde verdieping van het museum Kazerne Dossin[4] hangt een kaart van België met daarop de steden en gemeenten waar tijdens WO II Joodse mensen een veilig onderkomen vonden. Een dichte concentratie onderduikadressen is te zien in en rond Antwerpen, Brussel, Luik en de regio Bergen – Charleroi. Het Land van Aalst vormt bijna een blinde vlek… Van de 410 onderduikadressen die op de kaart zijn aangeduid bevinden er zich slechts 12 in het voormalige Land van Aalst.[5] Maar als de situatie van Aalst, namelijk dat er beduidend meer onderduikadressen zijn dan tot nu bekend, ook in andere steden en gemeenten uit de regio het geval is, dan moet die kaart misschien grondig bijgewerkt worden?
Andere vragen die kunnen gesteld worden: hoeveel Joden zaten er per onderduikadres? Hoelang bleef men gemiddeld ondergedoken op dezelfde plaats? Hoe groot was de slaagkans van ondergedoken Joden in de regio om het einde van WO II levend te halen? Zijn er gemeenschappelijke kenmerken van de mensen die het risico namen om Joodse mensen te verbergen (leeftijd, beroep, sociale status, geloof,…)?
Door dit thema te bekijken voor het ganse grondgebied van het voormalige Land van Aalst hopen we bepaalde tendensen en algemene kenmerken te kunnen waarnemen. Hierdoor kan het veldwerk dat reeds geleverd werd binnen de beperkte actieradius van heemkundige kringen en/of plaatselijke geschiedkundige genootschappen een bredere dimensie krijgen en in een ruimer perspectief geplaatst worden. Zo kan een bescheiden bijdrage geleverd worden tot de ‘wereldgeschiedenis’ van deze beperkte regio…[6]
Door de oorlogsomstandigheden is het evident dat er weinig geschreven bronnen voor handen zijn. Wat opgeschreven werd, kon leiden tot compromitterend bewijsmateriaal en represailles van de nazibezetter. Bovendien zijn 75 jaar na de feiten veel van de betrokkenen – slachtoffers, helpers, ooggetuigen – reeds overleden. In veel gevallen zijn we afhankelijk van herinneringen, anekdotes, overlevering. Maar ook die zijn vaak beperkt: de mensen wilden na de oorlog verder met hun leven, wilden de nare tijd van de bezetting vergeten, de noeste Vlaming liep zeker niet te koop met zijn heldendaden.
Situering
Eind 1940 waren er circa 13.000 Joodse kinderen jonger dan 15 jaar in België. Vanuit België werden er 4.858 Joodse kinderen gedeporteerd naar de vernietigingskampen, waarvan er slechts 75 levend terugkeerden. Dit betekent ook dat circa 8.100 Joodse kinderen in België het overleefden door onder te duiken of te emigreren. Het Joods Verdedigingscomité is pas opgericht in de zomer van 1942 en heeft zeker 2.192 Joodse kinderen aan een onderduikadres geholpen. Maar in totaal zijn er meer dan 5.300 Joodse kinderen ondergedoken en gered.[7]
In oktober 1940 werden de Belgische gemeenten door de nazibezetter verplicht een Jodenregister aan te leggen. Een jaar later werd het voor Joden verboden het land te verlaten (90% van de Joden in België was circa 1940 vanuit het buitenland in België geïmmigreerd). Stigmatisering speelt een belangrijke rol in de organisatie van een genocide: de Jodenster werd verplicht eind mei 1942. In juli 1942 kregen de Joden een oproepingsbevel voor verplichte tewerkstelling in het oosten van het Derde Rijk. Het eerste transport naar Auschwitz vertrok op 4 augustus vanuit Mechelen met bijna 1000 Joden. Tien dagen later volgde de eerste Jodenrazzia in Antwerpen. Hierdoor steeg de nood aan onderduikadressen enorm. Vanaf de zomer 1943 werden ook Belgische Joden opgepakt waardoor de nood aan onderduikadressen nog toenam. De meeste van de ondergedoken Joodse kinderen (75%) deden dit pas na januari 1943. In Oost- en West-Vlaanderen waren er weinig schuiladressen. In Oost-Vlaanderen werden er iets meer Joodse kinderen ondergebracht bij particulieren (2,07%) dan bij instellingen (0,85%). In Oost- en West-Vlaanderen en Antwerpen waren er weinig priesters actief betrokken bij reddingsacties voor Joodse kinderen. In Oost-Vlaanderen was dit slechts 2%, terwijl dit in Brussel 52% was. Dit had natuurlijk ook te maken met de geografische spreiding van de Joodse aanwezigheid in België. Van de ondergedoken Joodse kinderen in België is slechts 2,6% in Oost-Vlaanderen ondergedoken, tegenover 14% in Vlaams-Brabant en Namen.[8] Maar dit cijfer is dus blijkbaar een onderschatting van de realiteit.
Om een goed beeld te hebben van de globale situatie in België geven we nog enkele cijfers: aan het eind van de jaren 1930 leefden er in België 70.000 à 75.000 Joden, daarvan had slechts 10% de Belgische nationaliteit. Vanuit het Sammellager in de Dossinkazerne te Mechelen werden tussen juli 1942 en september 1944 iets meer dan 25.000 Joden door de nazi-bezetter gedeporteerd naar Auschwitz-Birkenau in 28 transporten. Minstens 15.000 Joodse mensen doken onder in België. Enkele duizenden bleven een ‘legaal’ bestaan leiden, enkele duizenden konden nog emigreren. Uiteindelijk overleefde ongeveer 55% van de Joden in België WO II.[9]
Deze aangevulde inventaris kan de basis zijn om de gemeentebesturen in het voormalige Land van Aalst uit te nodigen om in 2020, 75 jaar na de bevrijding van de concentratie- en uitroeiingskampen, struikelstenen of herdenkingsplaten aan te brengen. Op dat vlak hebben ze een achterstand goed te maken in vergelijking met de grotere steden.
Onderduikplaatsen in het Land van Aalst
Aalst en deelgemeenten
Aalst[10]
De Duitse verordening over het bijhouden van een gemeentelijk Jodenregister waarin alle Joden vanaf 15 jaar moesten ingeschreven zijn, dateert van 28/10/1940 en werd uitgevoerd vanaf december 1940. In het Jodenregister dat door de stadsdiensten moest bijgehouden worden, waren er slechts drie ingeschreven (november 1940):
Felix CHILCROT (° 1908 te Odessa, Rusland) verbleef in de Parklaan 219 met zijn echtgenote Regina SCHWARZSTEIN (° 1912, Antwerpen). In 1935 was hij in Antwerpen aangekomen en verbleef tot 1939 in Boortmeerbeek, waarna hij naar Aalst verhuisde. Zoals veel Joden in België was hij in het interbellum uit Oost-Europa weggetrokken onder invloed van pogroms en toenemend antisemitisme. Als ingenieur was hij tewerk gesteld in de textielfabriek De Smet-Geerinckx-De Naeyer in de Pontstraat. Ze werden niet gedeporteerd, mogelijks door de valse paspoorten die ze hadden. Deze paspoorten werden halverwege de jaren 60 gevonden in een valse vloer van de zolderkamer.[11]
Simon ROTH (° 1908 in Polen) verbleef sedert 1928 in Antwerpen en nadien in Aalst, met zijn vrouw Mariëtte BONTINCK (° 1912). Beroepshalve was hij oorspronkelijk fabrikant, maar nadien handelaar in darmen en/of ‘darmkuiser’. Met hun zoontje, Rudi ROTH (° 1944, Gent) verhuisden ze naar de Dendermondse steenweg nr. 184. Hun nichtje, E. R. (° 1928, Antwerpen) woonde na WO II bij hen in. Haar ouders waren opgepakt en gedeporteerd naar Auschwitz, respectievelijk met transport I (4/8/1942 )[12] en transport XXV (19/5/1944).[13]
Via het plaatselijk verzet vonden diverse Joodse families tijdelijk een veilig onderkomen: twee Joodse meisjes bij Emiel DE LOMBAERT (° 1890) van de Witte Brigade-Fidelio. Hij werd op 15/11/1943 aangehouden en tijdelijk opgesloten in de gevangenis van St-Gillis. Twee Joodse families uit Brussel: BORENKIND en WIZNIA bij Louis KEYMEULEN (°1903), van het Geheim Leger en leider van de sabotage- en parachutageploeg ‘le Hibou’.[14] Weerstander Sebastien VERHULST, lid van de ‘Groep Rita’, vermeldt de Joodse familie STIBBE die ondergedoken zat bij de familie Th. EEMANS in de Molenstraat 49. Later werden ze naar een ander onderduikadres overgebracht in Erpe.[15]
Dit waren de min of meer bekende gevallen. Maar er waren veel meer Joodse kinderen en personen die in Aalst een veilig onderkomen vonden en zo konden ontsnappen aan de Duitse nazi-bezetter. En dan laten we de Joodse jongens in het internaat van de Broeders de Deo in de Vrijheidsstraat nog buiten beschouwing die onder impuls van broeder AMANDUS (Achiel ROMBOUT) aan de Holocaust of Shoah konden ontsnappen.[16]
Broeder Amandus (° 1902, Zele) was tijdens WO II ook werkzaam in de psychiatrische instelling Sint-Jozef in Sleidinge waar de Broeders eveneens actief waren. Hier werden ook diverse Joden verborgen. Omdat er een personeelstekort was, werkte boeder Amandus van april 1942 tot augustus 1943 ook in de psychiatrische instelling in Luik, rue Volière.[17] Ook hier werd minstens één Joodse jongen, Abraham GOLDMAN, verborgen gehouden via het netwerk van de Luikse advocaat VAN DEN BERG en abbé JAMIN van Banneux.[18] Doordat de Joodse jongens in het Aalsters internaat waarschijnlijk maar een beperkte periode verbleven in afwachting van de verhuis naar een pleeggezin, is het aantal ondergedokenen onbekend. Mogelijks duiken er ten gevolge van deze publicatie nog namen op.
– Henriette GOLDFEDER zat ondergedoken in de Sint-Jobstraat 258 bij de familie Desiré DE SPIEGELEER (° 1892) – Maria VAN DER ELST (° 1897). ‘In het einde van de tuin hadden ze een versterkt onderkomen gemaakt waar ik me kon verbergen. Ik hoorde soms de laarzen van de Duitse soldaten die op de straat passeerden en een beetje verder aan de rechterkant van de straat in een boerderij gelegerd waren. Ik was toen drie jaar en ben toen gedoopt geworden. Nadien heb ik nog ondergedoken gezeten in een Mechels pensionaat’.[19]
– Hodes WAKSDRYKIER (° 1929, Etterbeek) zat ondergedoken bij de niet nader omschreven familie DESMET in Aalst.[20]
Op 9 november 1942 werd de 55-jarige Ernest FELDHEIM (° Luner, Duitsland) aangehouden in Aalst. Hij was van Joodse origine en verbleef in Elsene.[21] Op 11 november 1942 kwam hij aan in de Dossinkazerne te Mechelen, waar hij in transport XVIII gezet werd. Op 17/1/1943 kwam hij aan in Auschwitz, waar hij omkwam.[22]
Op 22/5/1943 werd de 31-jarige huishoudster Helena VAN IMPE uit de Duivekeetstraat aangehouden om wille van een vals paspoort. Waarschijnlijk was ze van Joodse origine of getrouwd met een Jood. Ook haar dochter, Marie Thérèse ZANEWRATH, werd opgepakt, maar door haar tante in Impe opgenomen.[23]
Cecilia KRONFELD (° 1912, Polen) zat verborgen in Aalst op een onbekend adres. Haar tweejarige zoon Robert werd in 1942 ondergebracht bij Georges Blauwet-Blauwens in Sint-Agatha-Berchem (Brussel).[24]
– Het echtpaar Joseph VAN DE PERRE (°1895)-MEMELINCKX Alexandria (°1909) uit de Jan Bijlstraat 44 verleenden hulp en bijstand aan Sarah VITORGE en haar oude moeder. Deze Joodse familie, van Russische afkomst, verbleef al jaren in Antwerpen waar ze een juwelierszaak hadden in de Pelikaanstraat. ‘Ze verbleven ongeveer een jaar bij mijn grootouders tot het einde van WO II, hun schuilplaats was in een kelder onder de trap.’[25] In hun zoektocht naar voedsel voor hun clandestiene gasten kwamen ze terecht in de kruidenierswinkel ‘Frans Van Gijseghem’ in de Dr. De Moorstraat nr. 76. Als dank daarvoor kregen deze na WO II een ring uit erkentelijkheid en dankbaarheid van deze Joodse mensen die de Holocaust overleefd hadden.[26]
– De familie MEERT, die onderdak verschafte aan Helene GRUBAIR-HERMANTIN (° Brussel, 1936), woonde in de Breedestraat 144. Vader Jan Baptist (° 1886) was machinist en gehuwd met Maria MOYERSOON (° 1885, +1960).
– Maria en Philemon SCHELLEKENS hadden in hun huis in de De Schrijverstraat een kelder waarin we gingen schuilen bij luchtalarm. Maria en haar man, Philemon, waren een zeer gelovig koppel. Ze hebben tijdens WO II een Joodse jongen, Bernard PYTEL (° 1934), onderdak verschaft. Philemon was aannemer-metser en had in de kelder, rondom rond, een bank gemetseld zodat de kinderen er konden slapen als ze ’s nachts moesten schuilen. Ook in het huis daarnaast was een kelder. Philemon had een gat gemaakt naar de andere kelder zodat ze van de ene kelder in de andere kelder konden. Dit was gedaan uit voorzorg voor het geval één van de huizen zou getroffen zijn door een bombardement.
‘Op een zekere dag was er luchtalarm en liep ik naar de kelder bij Maria. Op zeker moment werd er gebeld en Maria ging open doen. Het was een Duitse soldaat die zijn voertuig in allerijl half op de ‘bijgang’ had geparkeerd en in paniek aanbelde om in de kelder te kunnen schuilen. Philemon was zijn vrouw gevolgd en spurtte terug de trap af om Bernard door het gat in de aanpalende kelder te verstoppen.’[27]
‘Via naaigarenfabrikant Georges GHESQUIÈRE (°1897) uit de Brouwerijstraat te Aalst kwam ik terecht bij diens schoonzus, Maria VINCK (° 1895), garentwijnster van beroep. Met haar man Philemon SCHELLEKENS (° 1882) woonde ze in de De Schrijverstraat 20. Zij hebben me opgevangen in augustus 1942. Mijn ouders, Bencion Noach PYTEL (° 1903, Lodsz) en Zelda SZULMAN (° 1901, Lodsz) waren circa 1935 uit Polen naar België geëmigreerd. Zoals veel Joden in Brussel waren ze actief in de textielsector. Tijdens WO II leefden ze ondergedoken, maar zij werden verraden, opgepakt en op 19 februari 1943 in de Dossinkazerne in Mechelen afgevoerd naar Auschwitz in het XXste treinkonvooi van 19/4/1943. Mijn neven zaten ook in Aalst ondergedoken tijdens WO II, maar het is pas na de oorlog dat ik dat ben te weten gekomen! Simon PYTEL (° 1936, Vorst), zat bij de familie Rombaut, in de Driesleutelstraat 28. Jozef ROMBAUT (° 1899) was de schoonbroer van mevrouw Arijs – De Winter Maria uit de Nichelstraat. En zijn broer Benjamin PYTEL (° Etterbeek, 1928) zat ondergedoken bij een chef van de Witte Brigade in het begin van de Albrechtlaan. Hun vader, Henri PYTEL (° 1905, Lodz), werd op 22 juli 1942 gearresteerd tijdens een identiteitskaartcontrole op de trein tussen Brussel en Mechelen, en in het fort van Breendonk geïnterneerd. Hij verspreidde clandestiene pers, o.a. de Voix des Belges en Libre Belgique. Op 4 september 1942 werd hij overgebracht naar de Dossinkazerne en toegevoegd aan transport VIII (8/9/1942). Hij overleefde de werkkampen en ook de dodenmarsen naar Gross-Rosen en Buchenwald en werd op 4 mei 1945 door het Amerikaanse leger bevrijd. Zijn echtgenote, Maria Izprinea BERGER, was met haar twee kinderen naar Aalst getrokken om er een veilig onderduikadres te zoeken. Waarschijnlijk was dit in het najaar: op 3/9/1942 was er in de Marollen een razzia waarbij 500 Joden werden afgevoerd naar de Dossinkazerne in Mechelen.[28] Als leverancier van lederwaren (maroquinerie) had Henri Pytel contact met een kleine winkel en atelier voor lederbewerking in de A. Nichelstraat. De jonge weduwe Maria DE WINTER (°1896) had van de Duitse bezetter verkregen dat ze haar opgeëiste machines mocht behouden, op voorwaarde dat het Duits leger ze overdag mocht gebruiken voor herstellingen van uniformen en tenten. [29] De Joodse familie die daarboven verborgen zat, moest dus de ganse dag binnenblijven. Alleen ’s avonds konden ze eens naar buiten. Na een korte tijd kwam ook haar zus, Suzanne BERGER, met haar man Henri LUBELSKI aankloppen. Voor de kinderen werd een ander onderkomen gezocht.’[30]
– In WO II had de Duitse nazibezetter in het Sint-Maarteninstituut aan de Dendermondse steenweg zijn Kommandantur ondergebracht. Om het hoekje, op het Esplanadeplein (bij madame Jeanne BLICQUI), waren de Feldgendarmen gelegerd. SMI-oudleerling Gustaaf VAN GEERT (°1927): ‘In dat huis tegenover de ingang van het SMI zat een gezin Hongaarse Joden op zolder verborgen. De mevrouw die die woning huurde was tijdens de oorlog actief bij het plaatselijke Rode Kruis. Het Joods gezin heeft de oorlog overleefd’.[31]
Na het verschijnen van het boek ‘Tussen ajuin en Jodenster’ in 2019, kwamen ook nog de twee onderstaande onderduikadressen in Aalst aan het licht.
– Nicole SHELLINCK (°1940, Watertorenstraat 23): ‘Mijn vader (°1903) had een transportbedrijf in de Watertorenstraat 19, camions en bussen. Ook tijdens de oorlog reed hij regelmatig naar Antwerpen. Hij was verre familie van Mevrouw Pletsier van de verzetsbeweging, Groep Rita. Zij had connecties in Antwerpen en soms zocht ze ook onderduikplekken en transport om die mensen naar veiliger oorden te brengen. Mijn vader regelde dat dan met zijn camion. Bij ons thuis hebben er op zolder ook Joodse mensen verborgen gezeten, maar vermits ik pas in 1940 geboren ben, herinner ik me daar niets van… Mijn broer die vorig jaar overleed, is van 1933 en heeft me dat verteld. Maar namen van ondergedoken mensen heb ik nooit gehoord’.[32]
– Mr. Gert BOSMAN herinnert zich dat zijn moeder, Hilda DE SMEDT (°1929), als tiener reeds ingeschakeld was bij het verzet, meer bepaald de groep Rita. ‘In de tuin van het ouderlijk huis, Lokerenveldstraat 69 (nabij het rondpunt den Haring) was een een zelfgebouwde primitieve schuilkelder ingericht en daar is nog een tijdje een Joodse man verborgen geweest, namelijk Mr. ARRONOVITSCH. Voeding en verzorging werden voor hem voorzien’.[33]
– Ook bij de familie KIECKENS in de Molenstraat zouden er Joodse mensen ondergedoken gezeten hebben. Dit is niet verwonderlijk vermits vader Kieckens bij het verzet betrokken was en enkele huizen verder bij de familie EEMANS zaten ook al Joodse mensen verstopt.
Erembodegem (deelgemeente Aalst)
– In deze Aalsterse deelgemeente waren vijf Joden ondergedoken. Het gaat om de Poolse slager Baruch David GRINBERG (°1890, Wyszkow-Polen), diens vrouw Ruchla KIRSZENSZTEIN (° 1896, Warschau), hun dochters Pesa GRINBERG (° 1923, Wyszkow) en Golda GRINBERG (° 1924, Wyszkow) en haar echtgenoot, Alfred HELHOLTZ (° 1921, Anderlecht).[34]
In de zomer van 2018 werd bij een verbouwing van een huis aan de Kluizestraat nr. 5 een valse plafond uitgebroken en vonden de eigenaars enkele plasticzakken met daarin een aantal stoffen en lederen tasjes. Tot hun grote verbazing haalden ze daaruit zes Poolse paspoorten van Joodse mensen, een aantal brieven uit de gevangenis van Sint-Gillis, Vorst en Breendonk, een pak Britse ponden, twee Australische en één Palestijns pond (gedrukt in september 1929), een reeks rekeningen van een textielbedrijfje in Brussel, enkele pasfotootjes, visitekaartjes van onder andere hun dokter (John Lanzkron), boekhouder (Gaston Lambert) en een zakje met Belgische munten.
Alles was relatief goed bewaard. Doordat ze niet meer de tijd hadden om hun waardevolle spullen mee te nemen kunnen we afleiden dat ze bij verrassing werden opgepakt. Anderzijds zaten er brieven bij uit 1942 vanuit diverse gevangenissen. Het oppakken moet dus in twee fasen gebeurd zijn.[35]
De Kluizestraat ligt in de wijk ‘den Heuvel’ in Erembodegem. Toen stonden er niet veel huizen. In de jaren 30/40 zelfs maar één: Kluizestraat nr. 3, bewoond door fabrieksarbeider LUYTS Albert (° 1915) en fabriekswerkster COPPENS Rosa (° 1917). Na hun huwelijk op 29/10/1941, woonde haar zus er met haar man en kind. De toen driejarige Pierre Pyck herinnert zich vaag dat een Joods koppel met hun dochter door de Duitsers werden opgepakt.
De paspoorten zijn van GRINBERG Baruch David (°1890, + 1942), diens vrouw KIRSZENSTEIN Ruchla (° 1896, + 1942), hun twee dochters GRINBERG Pesa (° 1923, + 1942) en GRINBERG Golda (° 1924, + 1942), hun schoonbroer KUSZERNIK/ KUSZERNICH Alter Berko (° 1887, + 1942 Auschwitz) en diens vrouw KIRSZENSTEIN Rivka/Rywka (° 1894).
KUSZERNIK/ KUSZERNICH Alter Berko was vanuit Polen via Frankrijk in 1934 in Brussel beland. In Sint-Gillis in de Rue Joseph Claes hadden ze een textielbedrijf ‘Le Progrès’ opgestart, gespecialiseerd in het maken van kleedjes (‘robes’). Ze hadden connecties met de bonneterie Anglo-Belge (Parklaan 35 in Sint-Gillis, opgericht in 1933) en Maison Renée in Luik.
Het bedrijf werd stopgezet en opgedoekt in 1942 (30/3). Tot 12/5/1942 kregen 6.057 Joodse bedrijven/bedrijfjes het bericht dat ze geliquideerd gingen worden. Zij moesten hun firma uit het handelsregister laten schrappen.[36]
KUSZERNIK Alter Berko werd aangehouden op 24/4/1942 en opgesloten in de Wermachtuntersuchungsgefängenis in Sint-Gillis tot 13/5/1942, vervolgens in Breendonk (13/5/1942-6/6/1942). Geregistreerd in Breendonk als gevangene nummer 48. Op 6 juni 1942 werd hij overgebracht naar het Kriegslazarett 4/614 in Antwerpen (6/6/1942-?). Terug naar Breendonk en nadien naar het Judensammellager in Mechelen (kazerne Dossin). Op 12/9/1942 vanuit Dossin gedeporteerd als gevangene nr. 663 (van 999) op het negende konvooi naar Auschwitz. Overleden te Auschwitz tussen 12/9/1942 en 22/9/1942. Zijn echtgenote, Ryvka Kirsenstein, was in mei 1942 ook opgepakt, veroordeeld tot zes maanden gevangenschap en opgesloten in de gevangenis van Vorst. Zij kon nog een aantal brieven bezorgen aan de familie ondergedoken in Erembodegem. Ryvka Kirszenstein komt niet voor op de transportlijsten van de Kazerne Dossin en is dus waarschijnlijk ontsnapt aan de Holocaust/Shoah.
In een brief van 7 augustus 1942 aan haar zus Ruchla informeert Ryvka Kirszenstein vanuit de gevangenis van Vorst naar de toestand van hun andere zus, Sura (° 1892, Warschau) en haar man WISZNIEWICZ Hersz (°1890), ook beenhouwer van beroep. Vermits zij niet voorkomen op de deportatielijsten vermoeden we dat zij ook WO II overleefd hebben. De rest van de familie werd zwaar getroffen door de Holocaust: nog vijf familieleden werden in september 1942 opgepakt in de wijk ‘de Heuvel’ en overgebracht naar het ‘Doorgangshuis’ in de Kapellestraat te Aalst. Op 26/9/1942 werden ze reeds vanuit de Dossinkazerne in Mechelen afgevoerd naar Auschwitz met het 11de konvooi, samen met 1.737 andere Joodse gevangenen, waaronder 467 kinderen jonger dan 15 jaar. Geen van hen heeft de oorlog overleefd,[37] net zo min als 80% van de gedeporteerden van transport XI die bij aankomst in Auschwitz op 28/9/1942 direct werden vergast…
Beste Zus,
Ik ben nu sinds 16 juni in de gevangenis van Vorst. Om me te bezoeken kan je wanneer je wil rechtstreeks komen zonder papier. Het bezoek begint vanaf 2 uur, en op zondag vanaf negen uur ’s morgens. Je kan een goede colis meebrengen met meer brood, maar geen kip. Ik heb liever een goed stuk vlees, in stukken gesneden. En vergeet niet er een mes en een vork bij te steken.
Ik bevind me nog steeds in goede gezondheid en de moraal is goed, maar het is het eten dat te wensen overlaat.
Voor de moment heb ik je niets anders meer te zeggen dan groeten aan gans de familie.
Uw zus Kuszernitz.
– Op het einde van de oorlog vond ook Bertha SOESAN (° 1923, Amsterdam), onder de valse naam Johanna Van den Bosch, opvang in Erembodegem.[38]
Moorsel
Deze Aalsterse deelgemeente staat eigenlijk ten onrechte aangeduid op de kaart met onderduikadressen. Op de website van Yad Vashem wordt er in de lijst van Rechtvaardigen wel melding gemaakt van Moorsel, maar dit gaat om een deelgemeente van Tervuren.
In mei 1940, aan de vooravond van de Duitse bezetting van België, vluchtte de echtgenoot van Paula DORN naar Engeland. Paula en haar zesjarige zoon, Sammy, bleven bij Paula’s ouders in Brussel. In 1942 zochten ze een plaats waar de kleine jongen zich kon verbergen. Een katholieke kennis gaf Paula het adres van E.H. MASSION, die vond een Vlaamse familie, de Craenaertsen in Moorsel. Hij ging naar de plaatselijke Vlaamse school en leek vrij gelukkig.[39]
***
Vermits de cijfers slechts bij benadering te achterhalen zijn, moeten we voorzichtig zijn met veralgemenende conclusies. Zo is er een paar maal sprake van ‘een ondergedoken familie’ en daarvoor hebben we slechts drie personen gerekend. In totaal komen we voor Aalst-Erembodegem aan circa 45 verborgen Joodse personen, maar vermoedelijk kan dit nog oplopen tot 50. In de bekende boeken over de plaatselijke geschiedenis was tot hiertoe sprake van een vijftiental ondergedoken Joden. In werkelijkheid waren er dus zeker drie maal meer! Misschien kunnen de andere cijfers toch een idee geven of een bepaalde trend aanduiden. Zo vinden we het verrassend dat slechts 30% van de verborgen personen alleen ondergedoken zat. De verborgen duo’s (echtpaar of moeder met kind) zijn goed voor 20% en tot onze verbazing zat de helft van de ondergedoken personen met drie of meer op één onderduikadres. Qua leeftijd en geslacht hadden we een meerderheid kinderen en jongens verwacht, maar er waren ongeveer evenveel kinderen als volwassenen verborgen in Aalst. Qua geslacht telden we 40% ondergedokenen van het mannelijk geslacht en 60% van de vrouwelijke kunne. Bij de kinderen was het vrouwelijk overwicht nog meer uitgesproken: 66% meisjes en 33% jongens. Wat nationaliteit of land van herkomst betreft, is minstens 45% van de ondergedoken Joden van Poolse origine en 10% van Russische. Ook het aantal Joden dat vanuit Nederland kwam, bedraagt 10%.
De duur van de onderduikperiode is ook moeilijk exact af te bakenen. Circa 60% bleef ondergedoken tot het einde van de oorlog (meestal pas vanaf 1942), terwijl 40% minder lang bleef. De redenen daarvoor variëren: vroeger vertrokken omwille van veiligheidsoverwegingen, later toegekomen en 15% van de ondergedokenen werden aangehouden (ofwel bij controle, ofwel door verklikking). Nog een opvallende en logische vaststelling: de personen die alleen zaten ondergedoken, hebben allen levend het einde van WO II gehaald.
Van de Aalsterse personen die Joodse mensen hebben helpen onderduiken is het nog moeilijker om veralgemenende conclusies te trekken. Qua leeftijd was minstens 30% 40-plusser. Ongeveer 40% van de Aalstenaars die onderdak verschaften hadden familiebanden met iemand van het Verzet. Ook opmerkelijk is dat minstens 15% van de onderduikadressen te maken hadden met de textielsector. In de meeste gevallen ging het om particuliere onderduikadressen en slechts één instelling, namelijk het internaat van de Broeders de Deo.
Andere gemeenten uit het Land van Aalst
Erondegem (deelgemeente Erpe-Mere)
Maxime en Nelly KRAUTSENGEL waren uit Polen geëmigreerd in 1921 en vonden een veilig onderkomen bij Jozef DE WINNE en Augusta DE SUTTER en hun kinderen Jan en Hubertine. Maxime was toen één jaar oud. Nelly was tien dagen oud in 1940 en had na WO II last van depressies. De betrokken familie DE WINNE werd in 2007 erkend als ‘Rechtvaardigen onder de volkeren.’[40]
Erpe
– ‘De familie Robert DE RIDDER heeft tijdens WO II een Joodse familie onderdak geboden. Op het einde van 1942 vroeg Louise EEMANS haar schoonbroer Robert DE RIDDER uit Erpe om gedurende een aantal dagen een Joods echtpaar en hun dochter op te nemen. Zij zaten verborgen in haar huis in Aalst, na ontsnapt te zijn uit Nederland. Enkele dagen later kreeg Robert’s echtgenote, Suzanne, van het verzet valse identiteitspapieren voor de heer en mevrouw Edouard STIBBE en hun dochter Betty. De papieren stonden op naam van Pierre en Betty Houbrecht en Maria van Messen uit Turnhout. Op deze wijze konden ze ingeschreven worden in de gemeente Erpe en hadden ze ook recht op voedselrantsoenkaarten. De Joodse familie verbleef in het huis van de De Ridders bijna tot de bevrijding. Dezen vertelden de buren dat hun gasten familie waren wiens huis was gebombardeerd. Dit deed geen twijfel rijzen omdat de dochter de De Ridders als ‘oom’ en ‘tante’ aansprak. Ondanks het gevaar voor zichzelf, hielden de De Ridders hun gastfamilie in hun huis. Roberts vastberadenheid werd nog groter nadat hij vernomen had dat de oudste dochter van de Stibbes was weggevoerd naar een concentratiekamp en haar echtgenoot was opgesloten in het kamp Merksplas. Ze vroegen nooit enig geld voor het verbergen van de Stibbes, maar die deelden wel in de kosten voor het voedsel. In de zomer van 1944 werd Edouard Stibbe zwaar ziek en hij werd geopereerd in een ziekenhuis in Aalst’.[41]
De zus van SMI-oud-leerling Gustaaf VAN GEERT werkte na de oorlog twee jaar (1948/49) in het bedrijf van de familie EEMANS. ‘De groothandel in schoenen was gevestigd in de Vooruitgangsstraat. Er kwam toen regelmatig een zekere mijnheer Teixeira de (La)Mattos de boekhouding controleren. Hij was toen ongeveer 55 jaar oud en sprak keurig Nederlands. Ik vermoed dat het een Hollandse Jood was die tijdens de oorlog gevlucht was uit Holland en misschien hier ook ondergedoken zat. De familie Eemans had een villa op de Gentse steenweg, nog voor het kruispunt ‘De Vijf Huizen’. Er werd nooit over gesproken, maar ik denk dat ze daar Joodse mensen hebben verstopt tijdens WO II’.[42]
– De Witte Brigade hielp ook ondergedoken Joden, piloten en werkweigeraars. Gemeentesecretaris Gilbert PEERLINCK schreef een aantal Joden onder een valse naam in het bevolkingsregister in.[43]
– Remy VAN DE VELDE (°1893) woonde te Erpe in de Stationstraat. Hij werkte er als gemeentesecretaris. In april 1942 werd hij door Frans Van Impe aangesproken om deel uit te maken van de Witte Brigade. Hij was aangeworven voor de administratie van de Witte Brigade met volgende bijkomende opdrachten: het uitvoeren van een zo groot mogelijke sabotage in de uitoefening van zijn ambt als gemeentesecretaris tegenover de Kommandantur in Aalst, de Feldgendarmerie en voornamelijk de Werbestelle. Hij verschafte voedsel aan ondergedoken beroepsmilitairen en verleende hulp aan een Joods gezin dat in Erpe woonde. Hij verborg ook tijdelijk enkele Joden bij hem thuis.[44]
Erwetegem (deelgemeente Zottegem)
Via het kasteel van Beloeil en de homes van de Tehuizen Leopold III werden er ook in het klooster van de zusters Dominicanessen in Erwetegem (foyer n° 2 bis) verschillende Joodse meisjes tijdelijk ondergebracht. Het was een zomertehuis waardoor vanaf juli 1941 tijdens de zomermaanden meisjes tussen 10 en 18 jaar die verzwakt waren en/of ondervoed op krachten konden komen. In totaal gaat het om 9450 verblijfsdagen voor een periode van drie jaar. Aan een gemiddelde van bijvoorbeeld 30 dagen zouden er dus een honderdtal meisjes verbleven hebben. Indien ze twee maanden bleven, waren het er maar een vijftigtal. Dit werd gecoördineerd door mevrouw Georges BROECKAERT.[45]
Geraardsbergen
– Pianolerares Isabelle (Elza) FISCHLOWITZ (° 1891, Geraardsbergen) werd door een SS-commando opgepakt. Ze werd geïnterneerd in de Dossinkazerne op 17 mei 1944 om vervolgens te worden gedeporteerd en ten slotte de Endlösung te ondergaan. Zij was ‘passagierster’ nr. 179 van het 26ste konvooi naar Auschwitz. Dit konvooi (het voorlaatste) vertrok op 31 juli 1944 met 563 mensen van wie er 207, onder wie Isabelle, onmiddellijk na aankomst zijn ‘verdwenen’. Ze werd dus naar alle waarschijnlijkheid begin augustus 1944 vergast.[46]
– Ook Roza COSTER (° 1889, Ninove), de weduwe van Levi Jacoby, werd samen met haar twee dochters Rebecca (°1906, Gent) en Rosine JACOBY (° 1915, Gent), gearresteerd en op 25 september 1942 opgesloten in het SS-Sammellager Mecheln. Op 26 september werden ze als ‘passagiers’ nr. 2338, 2340 en 2339 van Transport XI naar Auschwitz gedeporteerd.[47]
– In mei 1942 verborg de elfjarige Marguerite SPICHLER uit Brussel zich bij Mathilde POPELEU, in de gemeente Halle. Mathildes dochter Joséphine was eerder bij de familie Spichler als bediende tewerkgesteld geweest. Marguerites ouders betaalden een bescheiden bedrag voor de onderhoudskosten van hun dochter. Mathilde Popeleu, een weduwe met kleine boerderij, nam Marguerite op zonder vervalste papieren zodat het meisje niet naar school kon gaan. Anderzijds bleek dat velen in het dorp wisten dat Mathilde Popeleu een Joods meisje bij zich had, maar niemand verraadde het geheim. In 1943 onderging Marguerite een blindedarmoperatie en Mathilde droeg met liefde en toewijding zorg voor haar. In 1943 werd Marguerites moeder, mevrouw Spichler-Kohn, in haar schuilplaats in Geraardsbergen aangehouden en gedeporteerd met Transport XXIV (april 1944), maar ze sprong van de trein in de omgeving van Halle. Mathilde hielp haar terug in haar schuilplaats in Geraardsbergen te geraken. Marguerite bleef bij Mathilde Popeleu tot de bevrijding van Halle in september 1944.[48]
Lede
Bij de familie Joseph DE GEYTER zat Louis SRULOWITZ (° 1922, Wenen) een tijdje verborgen. In 1942 trouwde hij met Janine, de dochter des huizes. Vooraleer hij in Lede arriveerde verbleef hij een tijdje in een werkkamp voor jonge vluchtelingen in Eksaarde, nabij Lokeren samen met 190 Joodse jongens.[49]
Meerbeke (deelgemeente Ninove):
Vladimir BLAT (alias Willy Muylaert) vond tijdens WO II een veilig onderkomen bij Auguste BAES in Meerbeke via het netwerk van père Bruno uit Leuven. Zijn ouders waren Poolse Joden die omwille van vervolgingen en slechte leefomstandigheden in Polen naar België waren gevlucht. In Brussel wilden ze een nieuw leven starten en begonnen er een naaiatelier. Op basis van de transportlijsten menen we te kunnen afleiden dat het gaat om Pinkus BLAT (°1907) en Ruchla KRUPKE (°1912).[50] Eind 1943 werden ze door de nazi-bezetter opgepakt en vanuit de Dossinkazerne in Mechelen gedeporteerd (Transport XXIII, jan. 1944) naar het vernietigingskamp van Auschwitz, waar ze omkwamen.[51]
Melle
– ‘Op een dag in de zomer van 1941, kwamen de kleine Francine en Simon BRAJBART van school thuis in Morlanwelz, in de Ardennen, niet ver van La Louvière. Ze troffen Duitsers en een Belgisch politieman in het huis aan. Hun moeder, Frida Brajbart, was in tranen en hun vader Max was niet thuis. De Duitsers wilden moeder en kinderen meenemen, maar aangezien de moeder ziek bleek te zijn, overtuigde de Belgische politieman de Duitsers haar nog een dag thuis te laten, zodat zij kon herstellen vooraleer ze haar en haar kinderen zouden meenemen. Zodra ze weg waren, raadde de politieman de familie Brajbart aan te vluchten en niet terug te komen. Via vrienden namen de Brajbarts contact op met Jules en Palmyre Huart in Boussoit, dicht bij La Louvière in de provincie Henegouwen, waar de ouders Frida en Max heengingen. Wat de kinderen betreft: Francine werd geplaatst in een kindertehuis in Doornik en Simon in een gelijkaardig huis in Melle, net buiten Gent. Later werden ze overgebracht naar andere huizen, maar nooit bleven ze langer dan drie maanden in één plaats. Na verloop van tijd werden de kinderen zo ongelukkig en eenzaam dat hun ouders de Huarts vroegen eveneens de kinderen op te nemen. Aldus werd de familie herenigd in het huis van de Huarts.’[52]
– Shimon DROR-HERSZAFT (°1934) leefde ondergedoken in Negenmanneke, deelgemeente van Sint-Pieters Leeuw (grenzend aan Anderlecht). In september 1944 werd hij overgebracht naar een katholiek weeshuis in Melle.[53]
Merelbeke
– Claude SAPCARU (°1935) vond in 1943 een veilig onderkomen bij Hubert D’Hoop -Van Wambeke. ‘In de winter van 1942 waren zijn ouders, Josef SAPCARU (° 1907) en Simelia ELLMANN, ondergedoken in een huurhuis in Gent. Zijn 5-jarige broer Adrien werd verborgen bij Carl DE BROUWER uit Sint-Denijs-Westrem. Eind 1943 stelde hij voor dat Claude zou verborgen worden bij Hubert en Andrée D’HOOP in Merelbeke, die zelf zeven kinderen hadden. Zij ontvingen een bericht dat Hubert D’Hoop begin maart Claude zou komen ophalen. Op 4 maart 1943, toen Claude net opstond, belde iemand aan. In plaats van Hubert D’Hoop drongen de Duitsers binnen om de ouders mee te nemen. Net voor hij weggeleid werd, slaagde Josef erin zijn zoon te waarschuwen dat hij zich moest verschuilen achter een deur op de zolder. Josef Sapcaru en Simelia Ellmann werden door de nazibezetter vanuit de Dossinkazerne in Mechelen op 19 april 1943 met transport XX gedeporteerd naar Auschwitz.[54] Toen de Duitsers weg waren, kon Claude contact leggen met een vriend van zijn moeder die Hubert D’Hoop waarschuwde. Deze kwam de volgende dag Claude halen. Voor buitenstaanders gold het verhaal dat Claude Sapcaru, herdoopt Simmons, een bombardement in de regio Luxemburg had overleefd. Omdat hij niet naar school kon gaan, wierven de D’Hoops voor hem een privéleraar aan. Om geen argwaan te wekken ging Claude geregeld met de familie mee naar de kerk. Claudes moeder kwam om in Auschwitz maar zijn vader Josef overleefde en kwam terug om zijn zoon op te halen. In 1950 verhuisde Josef Sapcaru naar Canada, maar Claude bleef contact met zijn pleegfamilie onderhouden.’[55]
– ‘Voor de oorlog was Jean Maertens de Noordhout een vennoot van Israël LOWY in een ‘levensmiddelenbedrijf in Vilvoorde. In 1942, nadat Israël Lowy’s schoonmoeder was meegenomen naar het verzamelkamp in Mechelen en van daaruit gedeporteerd was naar Auschwitz, beslisten hij en zijn echtgenote Nicha schuilplaatsen te regelen voor hun drie kinderen. Omdat de Lowys niet wilden dat hun kinderen gescheiden werden, wendden ze zich tot Jean Maertens de Noordhout voor hulp, en hij vond een arme familie in Merelbeke bij Gent, die ermee instemde voor de drie kinderen te zorgen in ruil voor betaling. Na een tijdje begonnen deze mensen herhaaldelijk om meer geld te vragen. Dit werd ook op de een of andere manier geregeld, maar in de herfst van 1943 vernam men dat de kinderen niet goed gevoed werden, en dat een van hen, Avigdor, dicht bij de uitputting verkeerde. Een arts spoorde de Lowys aan de kinderen daar onmiddellijk te verwijderen. Op dat moment brachten Jean en Edith MAERTENS DE NOORDHOUT Avigdor tijdelijk naar hun huis om hem door extra verzorging weer gezond te krijgen. Tegelijkertijd probeerden ze voor zijn broer en zuster een andere oplossing te vinden. Terwijl de kinderen zich in Merelbeke bevonden, had Jean Maertens de Noordhout moeder Lowy in een ziekenhuis in Gent ondergebracht, waar ze zich gedurende achtenhalve maand als patiënte voordeed’.[56]
Moerbeke (zie Viane)
Ninove
– Simonne KIECKENS (°1921) werkte als verpleegster van het Rode Kruis in het stedelijk ziekenhuis in Ninove. In die hoedanigheid kwam ze in contact met twee Joodse kinderen die ze in haar ouderlijk huis in de Burchtstraat te Ninove verborg.[57]
– ‘Laat in de zomer van 1942 splitste de familie MOSKOWICZ uit Brussel, acht kinderen inbegrepen, zich op om deportatie te vermijden. De jongste zoon Arnost (° 1933) en één van zijn zusters, Livia, vonden onderdak bij de familie WINDENS in Ninove. Arnost werd verborgen bij Victor en Adeline WINDENS, terwijl Livia werd onthaald door een van hun dochters, Yvonne WINDENS, een oorlogsweduwe met twee kinderen. Het gezin Windens was een arme arbeidersfamilie met tien personen en zij aanvaardden de voortvluchtige Arnost zonder enige financiële beloning. Eerst werd hij thuis gehouden omdat in de buurt vele inwoners gunstig stonden tegenover de extreemrechtse collaborerende Rex-beweging. Bovendien sprak Arnost helemaal geen Vlaams. Na een tijdje schreef de familie hem onder hun eigen naam in op een katholieke school. De familie droeg goed zorg voor hem en voor zijn zus en dankzij hun toewijding overleefden beiden de oorlog. Tegen het einde van de oorlog kwam mevrouw Moskowicz, die gedwongen was geweest haar schuilplaats in Brussel te ontvluchten, ook naar Ninove om onderdak te vragen bij de familie Windens. Zes maanden na haar aankomst, in september 1944, werd België bevrijd. Mr. Moskowicz bleef gedurende die twee jaren 1942-1944 het contact onderhouden met zijn kinderen in hun verscheidene schuilplaatsen. Na de oorlog werd de familie Moskowicz herenigd’.[58]
– Gela Herta KARNIOL (° Tsjechoslowakije, 1928) woonde sinds 1939 met haar ouders in Brussel. Op basis van de transportlijsten menen we te kunnen afleiden dat het gaat om Izak KARNIOL (° 1892, CSR) en Irene REDLINGER (° 1905, Bratislava).[59]
‘Met een valse identiteitskaart op naam van Liliane Detrez, kon ze haar middelbare schoolstudies tijdens de eerste jaren van de bezetting voortzetten. In maart 1944 werden haar ouders aangehouden en voor deportatie meegenomen terwijl zij op school was (Transport XXV, mei 1944). De overval werd gezien door een buurvrouw, mevrouw Lopes-Dias, die naar Gela’s school liep om haar te waarschuwen dat ze onmiddellijk de klas moest verlaten. Mevrouw Lopes-Dias kende een familie die ooit had aangegeven dat ze, indien nodig, bereid waren Gela in hun huis te verbergen. Geholpen door de schooldirecteur, verliet Gela de school, gekleed als een oude vrouw, net op tijd vooraleer de Gestapo haar in de school kwam zoeken. Na Gela tot de volgende ochtend in een schoenenwinkel verborgen te hebben, bracht mevrouw Lopes-Dias het meisje naar het huis van Emile en Charlotte DEPUYDT, die in Ninove woonden. De Depuydts, die in de vijftig waren, en hun 23-jarige dochter Adrienne deden alles om het leven voor Gela draaglijk te maken. Zij deelden het weinige dat ze hadden met Gela, hoewel ze voor haar geen geld of voedselbonnen/zegels ontvingen. Gela werd voorgesteld als een verre nicht uit Frankrijk wiens huis was gebombardeerd en dus naar haar ‘oom en tante’ was gestuurd. De Depuydts handelden uit medelijden met de vervolgde Joden en voelden het hun plicht te handelen, met volle begrip van de persoonlijke gevaren die ze op zich namen. Gela’s ouders hebben het niet overleefd en na de oorlog beschouwde Gela de Depuydts als haar naaste familie’.[60]
Okegem (deelgemeente Ninove)
‘Op 10 juli 1942 had Mayer TABAKMAN (° 1912) een overeenkomst afgesloten met P. De Schepper, inwoner van Okegem, waarbij hij twee hectare landbouwgrond verhuurde aan deze Joodse Brusselaar. De bedoeling was niet enkel om hen een veilig onderkomen te bezorgen, maar ook om een 40 à 50 jongeren van een Joodse jeugdbeweging onder leiding van een vijftal leiders de basisknepen van de landbouwstiel aan te leren met het oog op emigratie naar Palestina. Door de deportaties in de zomer van 1942 werd de deal op het laatste moment afgeblazen. Mayer Tabakman werd om wille van zijn activiteiten bij het Verzet in januari 1943 gearresteerd en op het XIX° transport richting Auschwitz gezet. Maar hij kon ontsnappen. In april 1943 werd hij terug aangehouden en belandde hij in het bekende Transport XX waaruit ook hij kon ontsnappen dankzij de actie van drie jonge mannen. Zijn derde arrestatie in december 1943 te Vorst werd hem echter fataal: transport XXIIIs bracht hem op 15 januari 1944 naar Auschwitz, waar hij om het leven kwam’.[61]
Onkerzele (deelgemeente Geraardsbergen)
In de database van Yad Vashem (Jeruzalem, Israël) vonden we het geval van Fernande DE SMET (° 1899) (Voldersstraat, Onkerzele).[62] ‘In 1938 had deze diepgelovige het weeshuis ‘Instituut Troost der Bedrukten’ opgericht voor meisjes uit arme gezinnen. Het instituut was gesitueerd in Onkerzele. Tijdens WO II bood het onderdak aan ongeveer 60 kinderen. Er was een pension, een kleuterschool en een lagere school. Het werd gesubsidieerd door de staat omdat er vooral kinderen werden geplaatst door de rechtbank. In 1943 kreeg Fernande De Smet een vraag van een Geraardsbergse handelaar die een Joodse arbeider te werk stelde om diens twee dochterjes onderdak te geven. Leah en Nadia SZMULEWICZ waren toen respectievelijk 4 en 6 jaar oud. Daarna ging ze ook akkoord om vier neefjes van de zusjes te verbergen, alhoewel het instituut officieel enkel voor meisjes bestemd was. Ze reisde zelf naar Brussel om de kleine George GLICKMAN, een peuter van amper één jaar oud, af te halen. Ze noemde hem George Petit omdat hij de kleinste van haar tehuis was. De ouders, Salo Gliksman (°1899) en Sarah Szmulewicz (°1914), waren uit Polen afkomstig.’ De vader werd met Transport XVI (31/10/1942) gedeporteerd naar Auschwitz.[63] De moeder kon blijkbaar ook onderduiken.
Ajzyk SZMULEWICZ. © Algemeen Rijksarchief‘De drie andere waren Isidore en Jimmy EISENSTORG (respectievelijk 8 en 2 jaar oud) en Franz NEUBLUM (ook 8 jaar oud). Vader Mendel Eisentorg was een Poolse kleermaker die met zijn vrouw, Blinda Wurman, ondergedoken zat in Londerzeel. De ouders van Franz: Walter Neublum (°1904) en Selma Neuhoff (°1903), waren afkomstig uit Duitsland. Hun huis was in 1939 in brand gestoken door de nazis. De moeder werd eind juli 1943 met Transport XXI[64] afgevoerd naar Auschwitz en kwam daar om het leven. De vader kon blijkbaar onderduiken. De kinderen kregen een valse naam en werden ook allemaal gedoopt. Ze verbleven daar van juli 1943 tot begin 1944. Vermits de staatssubsidies de kosten voor de clandestiene gasten niet dekten, moest ze op zoek naar private sponsors. Begin 1944 overtuigde ze haar zuster, Marthe De Smet, die een weeshuis voor jongens leidde in Sint-Amandsberg (Gent), om de vier Joodse jongens op te nemen. De twee meisjes kon ze onderbrengen bij pleeggezinnen. Hun vader Ajzyk SZMULEWICZ (°1910) die een groothandel in regenmantels had gehad, was ondertussen opgepakt en op 19 april 1943 met transport XX afgevoerd naar Auschwitz, maar hij kon ontsnappen.[65] In totaal redde ze dus zes Joodse kinderen van deportatie’.[66]
Orroir (deelgemeente van Mont de l’Enclus, ten westen van Ronse, behoorde tot 1963 tot Oost-Vlaanderen)
In de database van Yad Vashem wordt ook melding gemaakt van de vijf zusters LAURIER, waarvan er drie in Brussel woonden en twee in Orroir, ten westen van Ronse in de provincie Henegouwen. ‘Daar runden zij een familiepension ‘La Laiterie’. Berthe, Maria en Marguerite, die in Brussel woonden, waren verbonden met een verzetsgroep, waarschijnlijk het Armée Secrète (Geheim Leger). In heimelijke verstandhouding met de twee zusters uit Orroir, werd beslist de door het verzet geredde Joodse kinderen naar de Laiterie over te brengen. In Brussel zouden Berthe en Maria de kinderen oppikken en hen naar Marguerites huis brengen voor een verblijf van een paar dagen; vervolgens brachten ze hen over naar het pension in Orroir. Op deze wijze vonden acht kinderen toevlucht in de Laiterie van 1943 tot het einde van de bezetting in september 1944: René KNOLL en zuigeling Alfred KNOLL, René’s halfbroer, zuigeling Monique, Raymond BRONER, Armand SILBERSTEIN, Gaby SILBERMAN en Arthur SILBERMAN. Eenmaal per maand zouden de zusters uit Brussel zowel voedselbonnen als wat geld brengen, die ze kregen van een Joodse organisatie. Eerst brachten twee ouders van de kinderen voedselbonnen, totdat dit te riskant leek. Toen hen gevraagd werd naar de kinderen, vertelden de gezusters Laurier dat ze uit Antwerpen kwamen, maar dat ze de stad omwille van de luchtbombardementen hadden moeten verlaten. Bovendien vond Berthe Laurier, die het meest actief was in het verzet, schuilplaatsen voor de ouders van Armand Silberstein (René en Regina) en de moeder van Alfred Knoll (Adela), en ze bezorgde hen ook voedselbonnen. Op een dag overviel de Gestapo het appartement in Brussel. Er werd niets gevonden, de gezusters Laurier werden echter voor ondervraging meegenomen. Anna en Léonie werden onmiddellijk gewaarschuwd en zij brachten alle kinderen over naar tijdelijke schuilplaatsen. Een aantal weken later keerden zij allen terug naar de Laiterie’.[67]
Ottergem (deelgemeente van Erpe-Mere)
Volgens de database van de USC Shoah Foundation, Visual History Archive,[68] opgericht door Steven Spielberg in 1994 (een jaar na het uitbrengen van Schindler’s List), hebben drie Joodse jongens een veilig onderkomen gevonden in Ottergem tijdens WO II. Het gaat om Jack WETTER (° 1940, Ixelles), Willy SCHWALB (° 1938, Wenen) en Pinhas ROTSHILD (° 1907, Duitsland). In het interview met Jack WETTER is echter de horen dat hij Ottergem op een merkwaardige manier uitspreekt. Bovendien vermeldt hij zonder aarzeling zijn onderduikadres: Rue des Paysagistes 40. In combinatie met de onduidelijke uitspraak van ‘Ottergem’ moeten we besluiten dat het niet om de deelgemeente van Erpe-Mere gaat, maar om Oudergem in het Brussels hoofdstedelijk gewest gelegen. Ook de foto van een kasteeltje bij het getuigenis van Willy SCWALB wijzen in die richting… Bij gebrek aan aanwijzingen richting Ottergem gaan we ook bij Pinhas ROTSHILD uit van Oudergem. Bovendien verbleef hij daar na de oorlog, nl. tussen 1945 en ‘50.
Outer (deelgemeente Ninove).
Felix ZYLBERSTAJN (° 1939, Brussel): leefde sinds okt. 1942 ondergedoken bij Joseph Demesmaeker in Brussel. In januari 1944 verhuisde hij naar Zevekote, Outer.[69]
Ronse
– In het tehuis van de Zusters van Barmhartigheid werden Joodse kinderen opgevangen, o.a. Albert MYDLARZ ofte Albert Maertens.[70]
– ‘In het midden van 1942 zag Jean FOUQUET de zesjarige Renée LILLE, de dochter van zijn Joodse buren, buiten op de straat in Brussel. Het gevaar beseffende waarin zij en haar familie zich bevonden, besliste hij haar en haar moeder in zijn flat op te nemen. Hij nam hen vervolgens per trein mee naar zijn ouders in Ronse. Renée was afkomstig uit Oostenrijk en was met haar familie uit Antwerpen naar Brussel verhuisd, waar haar vader uiteindelijk was gevat en gedeporteerd. Toen Jeans ouders beseften dat moeder en dochter Lille Joods waren, kwamen ze voor een moeilijke beslissing te staan. Maar toen ze zagen dat Renée ziek was, hielden ze moeder en dochter bij en verzorgden ze Renée tot ze weer gezond was. Om veiligheidsredenen kregen de vrouwen een plaats om te slapen op de zolder. De Fouquets droegen zeer goed zorg voor Renée tijdens haar schuiltijd en het ontbrak haar nooit aan iets. Het werd haar toegestaan het huis nu en dan te verlaten nadat ze het Vlaams onder de knie had, maar naar school ging ze niet. Renée bleef bij het ouderlijke echtpaar Fouquet tot de bevrijding in september 1944 en werd in oktober van dat jaar met haar moeder herenigd’.[71]
Sint-Goriks-Oudenhove (deelgemeente Zottegem)
De ondergedoken Joden zouden in Sint-Goriks-Oudenhove niet in een grote boerderij op de afgelegen Wolvenhoek verbleven hebben, maar veel dichter bij de dorpskom, nl. in de Smisstraat.
Viane (deelgemeente Geraardsbergen)
– Mireille KAROLINSKI (° 1937) zat van 1942 tot 1945 ondergedoken bij de stationschef van Viane-Moerbeke en zijn vrouw, Emile en Hermine VAN BELLE. De ouders van Mireille, Salomon Karolinski (° 1908, Warschau) en Elisabeth Orcher (°1912), zaten in Schaarbeek in het verzet.[73] Ze werden op 15/8/1942 door de nazi-bezetter opgepakt en met Transport IV (18/8/1942) via de Dossinkazerne in Mechelen gedeporteerd naar Auschwitz. De kleine Mireille verloor er niet enkel haar ouders, maar ook haar grootouders en tante.[74]
– Dora EDELMAN vond via Francois HOST uit La Louvière een veilig onderkomen in een klooster in Viane. ‘In februari 1942 werd François Host op beschuldiging van ondergrondse activiteiten door de Duitsers aangehouden, maar in september van hetzelfde jaar weer vrijgelaten. Diezelfde maand vroegen zijn ondergrondse contacten hem zich te bekommeren om Joodse personen die verborgen waren geweest in La Louvière. Onder de verborgen personen bevonden zich Jacques Kleiman uit Brussel, de familie Dessaux, vier leden van de familie Mandelbaum en de broers Maurice en Jacques Edelman, zowel als hun echtgenotes en kinderen, eveneens uit Brussel. Kort daarna werd het nodig andere adressen te vinden voor deze mensen. François Host plaatste Dora dan in een klooster in Vianne-Moorbeck, bij Geraardsbergen (sic)’.
Hier is een foutje in de database van Yad Vashem geslopen: Moorbeck is een dorpje in Henegouwen.[75]
Zottegem
– ‘Charlotte KLIPSTEIN (° 1925, Berlijn) was in januari 1939 met haar ouders, Hans Klipstein (°1889) en Elly Silberberg, vanuit Duitsland in Mariakerke, bij Gent, aangekomen waar ze een veilig onderkomen vonden. Na de Kristalnacht (nov. 1938) had haar vader beslist om Duitsland te verlaten. Op 10 mei 1940 werd haar vader door de Belgische overheid aangehouden wegens zijn Duits paspoort en dus mogelijke staatsvijand. Hij werd afgevoerd naar het Zuid-Franse interneringskamp van Drancy, maar hij kon ontsnappen. Begin 1944 verbleef Charlotte Klipstein één maand bij haar vriendinnen Julia ROMAN en Elvire DEVOS in de Meerlaan te Zottegem, kant Strijpen’.[76]
– In het college Onze-Lieve-Vrouw van Deynsbeke heeft tijdens de oorlog (ca. 1942) een Joodse jongen enkele maanden les gevolgd in het 7de studiejaar bij meester A. De Clercq en meester Plasschaert Michel. ‘Waarom hij opeens uit de klas verdwenen is, werd ons niet verteld’.[77]
Mogelijks had dit te maken met het feit dat hoofdonderwijzer Jules LOOTENS actief was in het Verzet. Hij was luitenant bij het Geheim Leger en bracht als weerstander clandestiene bladen in omloop, verwittigde door de Duitsers verdachte personen, hielp mee bij het verbergen van geallieerde piloten, … Op 24 september 1943 werd hij door de Gestapo opgepakt en naar de gevangenis van Sint-Gillis gevoerd. Daarna werd hij overgebracht naar nazi-Duitsland. Hij overleed op 7 december 1944 in het kamp van Gross-Rosen in Silezië, Polen.[78]
– ‘De familie BLEIBERG had minder geluk: vanuit Etterbeek was het echtpaar Max Chaim BLEIBERG (°1907, Polen) – Rosa Rachel GINIEWSKI (°1914, Polen) op 12/2/1941 aangekomen in Zottegem met hun kinderen Walter (° 1936, Wenen) en Charles (° 1939, Etterbeek). Ze verbleven tot 23/1/1943 in de L. Roelstraat 13 en kregen nog een dochtertje Anne (° 1941, Zottegem). Max Bleiberg was handelaar in ondergoed en had zo connecties in Zottegem met de fabriek van Cantaert, die fel gegeerd ondergoed produceerde uit Egyptische katoenvezel. Hoewel hij officieel ingeschreven was in het gemeentelijk Jodenregister, weigerde hij de Jodenster te dragen. Hierdoor zat hij vier maand in de gevangenissen van Gent, Merkplas en in een werkkamp in Calais. Eind januari 1943 verhuisden ze naar Schaarbeek, maar werden op 15/2/1943 aangehouden en opgesloten in de Dossinkazerne te Mechelen. De twee zonen konden nog net ondergebracht worden in het klooster van de zusters van Barmhartigheid te Heverlee. Op 19/4/1943 werd het echtpaar, dochtertje Anne en grootmoeder Gitel HEFTER (° 1880) [79] met het XXste transport naar Auschwitz afgevoerd. Max BLEIBERG overleefde als enige van de gedeporteerde familieleden de Holocaust en kwam op 15 mei 1945 aan in Zottegem. In 1950 hertrouwde hij met de Zottegemse Esther De Vos’. Bij haar vader, smid Cyriel DE VOS, woonde op het einde en kort na WO II in de Kazernestraat 12 een Joods meisje. Verdere details ontbreken echter.[80]
– ‘Leo BLASBAND (°1910) en zijn vrouw Debora KRIWIN (°1917) vonden met hun dochtertje Viviane Rachel (°1943) van oktober 1942 tot oktober 1944 een veilig onderkomen in Zottegem, Neerstraat 43 (nu Heldenlaan) bij hun werknemer, Georges D’HOKER- BERT Pelagie. Hun zoontje, Marc BLASBAND (° juni 1941), werd ondergebracht bij Leon D’Hoker en Alice Effingem in de Welzijnsstraat. Toen de Duitsers de kledingfabriek van Leo Blasband in Brussel in beslag namen als onderdeel van de arisering van het Joodse bedrijfsleven, beweerde de aangestelde Duitse bedrijfsleider dat een som geld ontbrak en hij dreigde met strafmaatregelen. Op dat moment besefte Leo dat hij voor zichzelf en zijn familie een schuilplaats moest zoeken. Het was toen dat een van Leo’s werknemers, Leon D’ Hoker, zich een eerdere gunst van Mr. Blasband herinnerende, voorstelde dat Leo, zijn echtgenote Debora en hun baby zoon Marc, naar Zottegem zouden komen en bij zijn familie zouden inwonen. Op 1 oktober 1942 namen de Blasbands de trein naar Zottegem waar Leon’s moeder Pélagie D’Hoker-Bert, Leo en Deborah opnam, terwijl Léon en Alice baby Marc opvingen. Ondertussen bleef Deborah’s oude, blinde moeder, Matla Krievin-Goldfinger, achter in Brussel. Het eerste wat Pélagie D’Hoker vroeg was: ‘Waar is uw oude moeder?’ Deborah legde uit dat haar moeder in Brussel was gebleven met een verzorgster.’Als je nog een bed zou kunnen krijgen, zou ze bij ons kunnen verblijven’, zei Pélagie. De volgende ochtend ging Leo naar Brussel, kocht er een opklapbed, en ging er mee naar Deborah’s moeder. De verzorgster vertelde dat tijdens de nacht de Duitsers alle Joden die in het gebouw woonden hadden meegenomen, en dat alleen door het grote kruis dat zij tegenover de ingang had opgehangen ze het appartement van de Blasbands niet doorzocht hadden. Onmiddellijk nam Leo zijn schoonmoeder mee naar Zottegem. De twee zusters van Leo hielden zich schuil in Brussel en Leo bezocht hen wekelijks. Op 26 maart 1943 schonk Deborah Blasband het leven aan een dochter, Viviane. Zij betaalden voor hun materiële onderhoud, maar dat was onbeduidend naast de liefde en de zorg die de familie D’Hoker teruggaf en voor het gevaar dat zij op zich namen. Na de bevrijding bleven de twee families in nauw contact met elkaar’.[81]
***
Ook hier moeten we voorzichtig zijn met veralgemenende conclusies omdat in sommige gevallen het aantal ondergedoken Joden niet exact werd vermeld. In dat geval werd het laagste aantal bijgeteld zodat we tot geen overschatte cijfers komen. De ca. 50 meisjes die in het klooster van Erwetegem tijdens de zomermaanden tijdelijk in Erwetegem verbleven, hebben we als uitzondering niet meegerekend. Van de ondergedoken Joden zat slechts ca. 30% alleen verborgen, ca. 12% per twee en de grote meerderheid (ca. 58%) zat met drie of meer Joodse personen op hetzelfde onderduikadres. Deze cijfers komen dus zeer goed overeen met die uit Aalst. Qua leeftijd zien we een meerderheid kinderen (70%) en ca. 30% volwassenen. In Aalst was dit ongeveer fifty-fifty. Qua geslacht tellen we ca. 56% ondergedokenen van het mannelijk geslacht en ca. 44% van de vrouwelijke kunne. In Aalst was de verhouding net omgekeerd, nl. 40 – 60.
Wat de duur van de onderduik betreft zien we dat slechts ca. 30% tot het einde van de oorlog bleef (meestal vanaf 1942), terwijl ca. 70% minder lang op hetzelfde onderduikadres bleef. In Aalst was die verhouding juist omgekeerd. Mogelijks heeft dit te maken met het feit dat er in Aalst maar één internaat dienst deed als schuilplaats en in de rest van de regio zes instellingen. De redenen voor de kortere onderduikperiodes zijn deels gelijkaardig: later toegekomen, vroeger vertrokken uit veiligheidsoverwegingen. Eén opvallend verschil: het veranderen van onderduikadres wegens ondervoeding. Het aantal aanhoudingen en deportaties ligt hier ook op ca. 15% van het aantal ondergedokenen, maar er zijn dubbel zo veel onderduikadressen bij betrokken. Ook hier gebeurde dit meestal met de latere transporten: XX, XXI, XXIII en XXV. Qua nationaliteit troffen we van slechts ca. 55% van de ondergedokenen de gegevens aan. Op basis daarvan kunnen we besluiten dat zeker de helft van Poolse origine was. Dit loopt parallel met de cijfers uit Aalst. Minstens 12% kwam uit Nederland en ca. 10% uit Oostenrijk. Ongeveer 10% had de Duitse, Tsjechische of Roemeense nationaliteit. Als we de berekening maken ten opzichte van het aantal Joden wiens nationaliteit we kennen, stijgt het Poolse aandeel tot bijna 60%.
Over de onderduikadressen of over de mensen die een schuilplaats ter beschikking stelden is het nog moeilijker om veralgemenende conclusies af te leiden, maar drie dingen vielen toch op. Minstens een kwart van de hulpverleners waren katholiek gelovig. In één vijfde van de onderduikadressen ging het om een internaat of instelling (Melle, Onkerzele, Orroir, Ronse, Viane en Erwetegem). De meeste daarvan waren verbonden aan een klooster of religieuze gemeenschap. Eén vijfde van de onderduikadressen had ook een link met de textielsector (Geraardsbergen en Zottegem). Dit was ook het geval in Aalst (ca. 15%). Dit is te verklaren door het feit dat veel van de Brusselse Joden actief waren in de textielsector.
Onderduikplaatsen grenzend aan het Land van Aalst
Buggenhout
– Jacky BORZYKOWSKI (°1938), alias Jacky Barkan/Zimmerman, is de zoon van de Poolse kleermaker Benjamin Blocherman (°1897) en Chana Borzykowska (°1904, Polen), die in de Joodse sjtetl in de Brusselse Marollen woonden. Midden april 1943 werden ze met transport XX gedeporteerd naar Auschwitz.[82] ‘Via Andrée Geulen en het JDC (Joods Defensie Comité) werd Jacky in veiligheid gebracht. Van 1943 tot begin 1944 verbleef hij in St-Kruis Brugge bij de familie De Meulemeester, maar werd toen via pastoor Désiré De Wolf ondergebracht bij landbouwer Frans (Sooi) VAN GERWEN in Buggenhout. Hij bleef er tot 1946. Tijdens die overgang verbleef hij een tijdje in een instelling waar hij vuil, ondervoed en ziek werd’.[83]
‘Van daaruit werd hij overgebracht naar de familie VAN GERWEN in Buggenhout. Jacqui werd verwelkomd als iemand van de familie en werd uitstekend behandeld door zowel de ouders als de dochters. Jacqui kon naar school gaan en hij hielp op de boerderij. Hij ging met de familie mee naar de wekelijkse kerkdiensten, maar werd niet gedoopt. Jacqui bleef bij de familie tot na de bevrijding, toen hij in 1945 door een oom werd gevonden’.[84]
– ‘Op vraag van pastoor Nestor Poppe hielden Frans en Joanna VINCKE en schoondochter Romanie NELIS het Joodse meisje Eva-Gabrielle BAMBERGER (°1930) tijdens Wereldoorlog II (vanaf de lente van 1942) in hun woning verborgen en redden haar zo van de deportatie.
De familie Bamberger was in 1938 vanuit Duitsland gevlucht naar België. De vader was doorgereisd naar de VS om de overtocht van de familie voor te bereiden. Door de Duitse inval van nazi-Duitsland op 10 mei 1940 viel dit plan echter in duigen. Suzanne Bamberger (°1925), de oudere zus van Eva, was via het modehuis Tamineau, waar ze als leermeisje gewerkt had, in contact gebracht met de parochiepriester van Baasrode. Deze zorgde voor een onderduikadres’.[85]
‘De Vinckes noemden Gabrielle ‘Gaby’, dat klonk toch een beetje Vlaamser. Een Joods meisje onderdak geven dat was buitengewoon gevaarlijk gezien het lot dat zoon Jozef als Weerstander had ondergaan en het feit dat de Gestapo al meerdere malen was binnengevallen op zoek naar wapens. Moeder Vincke bleekte Gaby’s zwarte krullen van het ‘nichtje uit Brussel’ dat nood had aan frisse lucht. De Franstalige ‘Gaby’ liep school in Baasrode en leerde vlug Nederlands. Er werd in haar kamer ook een vluchtweg geïnstalleerd waarlangs ze via de kleerkast naar de zolder kon.
Voor zoon Jozef Vincke werd Wereldoorlog II fataal. Hij werd als lid van de verzetsgroep De Zwarte Hand, vooral actief in Klein-Brabant, opgepakt in oktober 1941 en gedeporteerd. Hij overleed in maart 1945 in het vernietigingskamp Gross Rosen’.[86]
– Bij de familie Frans KURSTEN-MATHIJS (Kalkestraat) vond Marc KEPPEL (° 1937, Brussel) een onderkomen. In de Villa Rozenhof, gelegen in Buggenhoutbos, vonden meerdere Joodse kinderen een onderkomen bij Jean BIESEMAN. Concrete namen ontbreken hier echter. Er waren ook Joods kinderen verstopt op de zolder van het klooster in Buggenhout.[87]
Galmaarden
‘Armand en Marie KRINGS huurden in Brussel een appartement van Georges VANDOR, in een gebouw waar ook het Joodse echtpaar HAENDEL woonde. Moses HÄNDEL (° 1905, Oekraïne) was eind 1937 met zijn gezinnetje vanuit Oostenrijk gevlucht naar Antwerpen en later naar Brussel. De familie Krings was bij het begin van de bezetting verhuisd naar het dorp Galmaarden, ten zuiden van Brussel, van waaruit ze in contact bleven met Vandor. Toen de deportaties begonnen, overtuigde Vandor hen het kleine meisje van de HAENDELS, Evelyne (° 1937, Wenen), op te nemen. Evelyne, om veiligheidsredenen herdoopt tot Colette Wauthier, kwam in het huis van Krings aan in de zomer van 1942 en bleef er ongeveer een jaar. Evelynes moeder en haar zuster kwamen zelfs een tot tweemaal op bezoek, maar weldra werd haar moeder, Pessah WOLFOWICZ (°1909, Lodz), aangehouden en met Transport XVI vanuit de Dossinkazerne in Mechelen gedeporteerd (31/10/1942). Haar echtgenoot was in mei 1940 als verdachte door de Belgische overheid aangehouden en gedeporteerd naar kampen in Zuid-Frankrijk. Vanuit Drancy werd hij met Transport 29 gedeporteerd naar Auschwitz (7/9/1942).[88] Beiden kwamen daar om het leven. Galmaarden bleek uiteindelijk niet langer veilig voor Evelyne, omdat de Gestapo haar opzoekingen opvoerde. Met de hulp van Georges Vandor werd voor Evelyne in de lente van 1943 een andere schuilplaats gevonden bij de familie van Joseph en Hélène LEGROS’.[89]
Hekelgem (deelgemeente Affligem)
WAGMAN David (° 1931, Schaarbeek): ‘Mijn vader (Behr) kwam in 1928 vanuit Polen naar België. Tijdens WO II zat ik ondergedoken bij Madame DUCHAINE, die hertrouwd was met Mr. De Schepper (haar eerste man was gestorven tijdens WO I). Ik deed mijn eerste communie en doopsel en leerde de catechismus van buiten’.[90]
Nazareth
‘In september 1942, met de toenemende deportatie van Joden, werd Fanny SPIRA uit Antwerpen door haar kruidenier aangespoord om zich te gaan verbergen. Hij zond haar naar zijn zuster, die in het dorp Nazareth woonde, ten zuidwesten van Gent. De tienjarige Annette en de vierjarige Charles werden opgevangen door Rachel D’ HAESE en haar echtgenoot Maurice, die een bakkerszaak hadden op het dorpsplein. Er waren wel wat collaborateurs in Nazareth, dus moest het verbergen van Joden door de familie D’ Haese strikt geheim gehouden worden. De kinderen D’Haese werden ook geleerd niet over de aanwezigheid van Joodse vluchtelingen in hun huis te spreken. Fanny Spira en haar kinderen werden als familie behandeld. In het begin zond een oom, die ook verborgen zat, maandelijks geld voor hun onderhoud, maar toen het geld niet meer kwam, verzekerden Maurice en Rachel D’ Haese dat ze tot aan het einde van de bezetting konden blijven’.[91]
Oudegem (deelgemeente Dendermonde)
– Sonja W. (° 1937, Antwerpen,) verbleef bij onderwijzeres Paula B. (° 1922, + 2015) in Oudegem. Deze had tijdens WO II als gouvernante gewerkt in het kasteel van Beloeil. Hier waren verschillende Joodse kinderen ondergebracht via netwerken van het Verzet. Na de oorlog bracht ze een Joods meisje, Sonja W., mee naar haar thuis in Oudegem. Haar moeder, Leonie D. V. (°1890, Oombergen), een weduwe met vier kinderen, woonde in een rijhuis op de steenweg naar Dendermonde (Oudegemse Baan) in Oudegem. Sonja bleef tot eind 1966 bij de familie B. . Dit gebeurde om financiële redenen[92] en ook om het Oostfrontavontuur van de zoon des huizes te compenseren.
– ‘In 1942 namen Philémon en Palmyre VERMEIREN, die in Oudegem woonden, de negenjarige Simon en de zesjarige Maxime GOLSTEIN in hun huis op. Via vrienden hadden de ouders van de kinderen, Henri en Klara Golstein uit Brussel, contact opgenomen met de Vermeirens, die zelf twee volwassen kinderen hadden – Célestin en Marie-Louise. In het begin bracht de moeder van de verborgen kinderen hen vaak een bezoek, maar toen ze zag hoe goed ze werden behandeld, verminderde ze haar bezoeken waardoor ook het ontdekkingsgevaar verminderde. Om zich aan de plaatselijke bevolking aan te passen, woonden Simon en Maxime de kerkdiensten bij in het gezelschap van de familie Vermeiren. Slechts een paar mensen in Oudegem, waaronder de onderpastoor, kenden de waarheid met betrekking tot de herkomst van de kinderen’.[93]
Ternat
Gabrielle NOLF-TOLLEBEEK woonde in Brussel, gescheiden van haar echtgenoot, die eigenaar was van een juwelierszaak. Voor de oorlog deed hij gewoonlijk zaken met Joseph GOLDFAYS (° 1908, Warschau).
‘Toen Joseph werd aangehouden en vanuit de Mechelse Dossinkazerne gedeporteerd met Transport XVIII (15/1/1943),[94] hielp Gabrielle schuilplaatsen vinden voor de drie kinderen Goldfays bij de families NIEUWLANDT en BELLEMANS. Door haar relaties met de ondergrondse netwerken was ze ook behulpzaam bij het verbergen van veertien joodse meisjes in Ternat, ongeveer twintig kilometer ten westen van Brussel. Behalve voor de kinderen Goldfays regelde Gabrielle ook voor Sara en Marie FLUX (twaalf en zes jaar oud), en voor Rosa BERENBLUM veilige schuilplaatsen. Sylvia FELLNER – BAUM werd tijdelijk verborgen in Gabrielles eigen huis. Toen ze niet direct een geschikt adres voor Suzanne RUCHMAN (veertien jaar oud) kon vinden, nam Gabrielle haar voor een onbepaalde tijd op. Toen Suzannes zuster, Hélène (twaalf jaar oud), haar daarna op een dag kwam bezoeken en klaagde over de ruwe omstandigheden in haar schuilplaats besliste Gabrielle dat ook zij bij haar kon blijven’.[95]
Vloesberg (Flobecq):
‘Van juli tot oktober 1942 werd Charles GOTTCHEINER (° 1926, Schaarbeek) verborgen in Vloesberg/Flobecq. Daarna vond hij een onderkomen in de Borinage’.[96] ‘Zijn ouders, Mordka Gottcheiner en Fajga MARKIEWICZ (° 1900) hadden in Polen een klein naaiatelier. Maar omwille van hun communistische sympathie vluchtten ze in 1926 voor het autoritair regime van maarschalk Pilsudski. Via Berlijn kwamen ze in Brussel aan’.[97] De moeder werd op 8 september 1942 vanuit Mechelen gedeporteerd met Transport VIII en overleefde de Holocaust/Shoah niet.[98] De vader kon blijkbaar onderduiken en komt niet voor in de deportatielijsten.
***
Aan de grenzen van het voormalige Land van Aalst zijn we nog 26 ondergedoken Joodse personen tegengekomen. Ook hier zat ongeveer een derde alleen ondergedoken bij particulieren en de meesten (ca. 45%) zaten met drie of meer verborgen. Qua leeftijd zien we hier nog een veel uitgesprokener meerderheid kinderen: ca. 95% in plaats van ca. 70%. Qua geslacht ligt het in dezelfde lijn: fifty-fifty (tegenover ca. 55% – ca. 45%). Wat de duur van de onderduikperiode betreft tellen we een lichte minderheid (ca. 45%) die tot het einde van de oorlog op hetzelfde onderduikadres bleef en een kleine meerderheid (ca. 55%) die dit niet deed. Meestal was dit het geval bij kinderen die in een instelling/ klooster zaten in afwachting van een pleeggezin. Ook hier zien we één geval van verhuis wegens ondervoeding. Qua nationaliteit vonden we voor slechts één derde gegevens. Maar daarvan was de grote meerderheid (ca. 65%) van Poolse origine, ca. 25% met Duitse nationaliteit en ca. 10% uit Oostenrijk. Ook over de personen die onderdak verschaften vonden we weinig gegevens. Behalve het feit dat iets minder dan de helft van de onderduikadressen geregeld waren via de pastoor of bij katholieke gelovigen gebeurde. Ook hier was er één klooster ingeschakeld als veilig onderkomen.
Besluit
Hoewel het einde van WO II nog maar 75 jaar achter ons ligt, zijn veel verhalen over de redding van Joodse kinderen en volwassenen in Vlaanderen al vervaagd of half vergeten. Zelfs van de mensen die in de jaren 1990 van het Israëlisch instituut Yad Vashem de onderscheiding kregen ‘Rechtvaardige onder de volkeren’ is dit in eigen stad of gemeente nog nauwelijks geweten. Het is dus hoog tijd om die feiten te inventariseren zodat ze niet tussen de plooien van de geschiedenis verdwijnen. Voor het historische Land van Aalst is dit bij deze gebeurd, al zullen er zeker nog andere gevallen aan het licht komen. Dit is trouwens nu al gebeurd: op de kaart in het museum van de Kazerne Dossin zijn er voor de regio Zuid-Oost Vlaanderen maar dertien onderduikplaatsen aangeduid: Aalst, Erondegem, Erpe, Geraardsbergen, Melle, Merelbeke, Ninove, Onkerzele, Orroir, Ronse, Viane en Zottegem. De Aalsterse deelgemeente Moorsel staat verkeerdelijk aangeduid: het gaat om een gehucht van Tervuren.
Wij vonden nog zeven andere gemeenten of dorpen van het vroegere Land van Aalst waar één of meerdere Joden tijdens WO II een veilig onderkomen vonden: Erembodegem, Erwetegem, Lede, Okegem, Outer, Sint-Goriks-Oudenhove en Strijpen. De gemeenten met een onderduikplaats in een instelling (school, klooster) kregen een blauw cirkeltje als vermelding (Melle, Onkerzele en Viane). Het internaat van de Broeders de Deo in Aalst, het klooster van Erwetegem en dat van Ronse staan niet vermeld. Bovendien blijkt uit de casus van Aalst dat er drie maal meer onderduikadressen (14) aan het licht kwamen dan tot nu toe bekend was. Als dit kan geëxtrapoleerd worden naar de ganse regio, betekent dit een beduidende onderschatting. Voor het voormalige Land van Aalst kwamen we aan een totaal van minstens 110 Joodse personen die gedurende een kortere of langere periode tijdens WO II een veilig onderkomen vonden. Dit aantal is min of meer gelijkmatig verspreid: 12 in Geraardsbergen en deelgemeenten, 6 in Melle en Merelbeke, 8 in Ninove en deelgemeenten, 15 in groot-Zottegem, 15 in de regio Ronse en een uitschieter van 54 in Aalst-Erpe-Lede.
Opmerkelijk is nog dat er in het westen van het historische Land van Aalst een witte vlek is qua onderduikadressen. Tot hiertoe vonden we geen Joodse ondergedokenen in Herzele, Sint-Lievens-Houtem, Oosterzele, Balegem, Brakel, Zwalm. Mogelijks is dit deels te verklaren door het ontbreken van een directe spoorverbinding met Brussel. Het zou een mooi gemeentegrens-overstijgend project zijn voor plaatselijke heemkundige en historische kringen om deze leemte op te vullen. Vaak gebeurde het verbergen via iemand van het Verzet of via professionele connecties van voor de Duitse inval. Zo was er in de industriestadjes Aalst, Geraardsbergen en Zottegem een link met de textielsector waarin veel Joodse vluchtelingen uit het Brusselse actief waren.
In de meeste gevallen konden de ondergedoken Joodse kinderen in deze regio (minstens 89) de Holocaust levend doorkomen. Om hun overlevingskansen te vergroten of het risico om ontdekt te worden te verkleinen, werden ze vaak meegenomen naar de wekelijkse mis of werden gedoopt of gevormd. Dit was het geval in minstens 20% van de gevallen. Meerdere Joodse ouders die in deze regio zaten ondergedoken of wiens kind(eren) hier een veilig onderkomen vond(en), overleefden WO II niet. Vanuit deze regio werden 37 personen en/of personen wiens kind in deze regio ondergedoken zat, gedeporteerd naar Auschwitz. Opmerkelijk is nog dat in bijna 60% van de gevallen dit pas gebeurde vanaf januari 1943 in de laatste tien transporten. Vermoedelijk deporteerden de eerste 17 transporten vooral Joden uit Antwerpen en Brussel. Nog een opmerkelijk detail: een derde van de gedeporteerden uit deze regio zaten in het befaamde of beruchte Transport XX (april 1943). Dit was niet enkel het eerste vervoer dat in beestenwagons gebeurde, maar ook het enige in West-Europa dat door enkele jonge verzetslieden waaronder Youra LIVCHITZ (°Kiev 1917, + Schaarbeek 1944) tot staan werd gebracht (Boortmeerbeek). Hierdoor konden 232 gevangenen uit de trein ontsnappen, maar 26 werden er neergeschoten door de treinbewakers en 90 werden er terug opgepakt. 119 personen konden zelfs uit de klauwen van de nazi-bezetter blijven. Van de 1.631 gevangenen van transport XX hebben er slechts 150 de hel van Auschwitz overleefd.[99]
Door onderdak te geven aan Joodse vluchtelingen werd door de plaatselijke bevolking een serieus risico genomen, maar in één geval was het toch wel extreem doordat Duitse soldaten overdag het textielatelier in het onderduikpand gebruikten voor hun herstellingen.
Ook merkwaardig is het geval van drie neven die pas na de oorlog ontdekten dat ze in dezelfde stad ondergedoken zaten, in vogelvlucht hooguit twee kilometer van elkaar verwijderd…
De algemene conclusies zijn ook in meerdere of mindere mate van toepassing op steden of gemeenten die grenzen aan het historische Land van Aalst: Buggenhout, Galmaarden, Hekelgem, Nazareth, Oudegem, Ternat, Vloesberg.
Enigszins afwijkend was een geval in Oudegem waar het herbergen van een Joods meisje ook gebeurde om financiële redenen en om het Oostfrontavontuur van de zoon des huizes te compenseren.
De Weerstand tijdens WO II wordt nog vaak gepercipieerd als een overwegend Waalse zaak. Dit weerspiegelt zich ook in het aantal onderduikadressen voor Joodse mensen tijdens WO II. Dat is enerzijds logisch door de uitgestrektheid van Wallonië en de afgelegenheid van veilige schuilplaatsen. Maar anderzijds zijn een niet verwaarloosbaar aantal onderduikadressen in Vlaanderen officieel niet (meer) bekend. Op basis van deze regionale inventaris kan dit beeld bijgesteld worden.
Maar hier mag het niet bij blijven. In deze woelige tijden van vluchtelingenstromen, populisme, uitingen van antisemitisme en anti-islamitisch racisme wordt vaak verwezen naar de jaren 1930. Het is enerzijds gevaarlijk om dergelijke vergelijkingen te maken omdat de geschiedenis zich nooit letterlijk herhaalt, maar anderzijds moet er ook gewezen worden op de gelijkenissen. Daarom is het goed dat er iets gebeurt met deze inventaris. Bij deze worden de gemeente- en stadsbesturen opgeroepen om deze getuigenissen van dappere menslievendheid van gewone inwoners in ongewone tijden te vereeuwigen met een gedenkplaat, struikelsteen of infobord.
De staat Israël heeft het goede voorbeeld gegeven en eert de personen die opgenomen zijn in de database ‘Rechtvaardige onder de volkeren’ voor hun hulp tijdens WO II met een medaille en een inscriptie in de herinneringsmuur in het Yad Vashemmuseum te Jeruzalem.
Tot slot nog een citaat uit de herdenking in Aalst: ‘Hopelijk is de onthulling van deze gedenkplaten geen eindpunt, maar een eerste hoofdstuk in een vervolgverhaal dat perfect past in het vernieuwde opvoedingsproject van het SMI (burger worden in de geest van Sint-Maarten). Vrede is immers een werkwoord, en hopelijk worden onze eerstejaars hier dankzij de herdenkingsplaten gestimuleerd om dit onregelmatig – maar sterk – werkwoord makkelijker te vervoegen’.
BIJLAGEN
BIJLAGE 1: Brief van Alter Berko KUSZERNIK[100]
uit de Wehrmachtuntersuchungsgefängenis, Rue Joseph Claes, Brussel-St-Gilles
Sint Gillis, 10 mei 1942
Mijn liefste vrouw,
Ik heb je pakket goed ontvangen, maar ik ben niet blij want de sinaasappelen die je in het pak gestoken hebt, heb ik niet nodig. Ik heb enkel brood nodig. Stuur me in het volgende pakket dus zo veel mogelijk brood. En als je me gesneden brood stuurt, steek het dan even in de oven zodat het niet … vergaat. Mijn liefste vrouw, ik heb je pakket met dekens goed ontvangen en dat doet me enorm plezier want nu slaap ik beter en heb ik geen kou. In een nieuw pakket stop je mijn tabire, 2 of 3 pakjes bleu en corned van 100 gr die ik thuis heb, mijn pijp, cigaretten en 2 of 3 doosjes cigarillo’s van 10. Koop me een cigarettenhouder en ook een speciale doos om cigaretten te maken, ‘éclair’ genoemd. Stuur me ook mijn bril, een pot confituur en een pot honing, snoep, koekjes en peperkoek, een hemd, een warme onderbroek, mijn pantoffels, mijn scheergerief, een dozijn scheermesjes, mijn kam, een spiegel, een trui en mijn trui met rits. Mijn liefste vrouw, ik zou graag hebben dat je me bezoekt. De bezoekdagen zijn op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag van 2u30 tot 5 uur. Probeer me de volgende keer geen vlees te sturen of appelsienen, noch eieren. Stuur me de volgende keer een beetje zout en ajuinen en vooral veel brood. Ik zou ook een potlood willen.
Mijn liefste vrouw, ik zou graag weten of je nieuws hebt over mijn zaak en of je al een goede advocaat aangenomen hebt om mijn zaak te bepleiten.
Mijn beste vrouw, ik heb thuis een bon achtergelaten om mijn overjas te laten kuisen in de stomerij (Merodestraat, nr 658), zoek het ticketnummer thuis en ga hem halen. Ga ook mijn 2 paar schoenen halen die ik heb binnen gedaan bij de schoenmaker om te verbreden.
Ik weet niets meer om te schrijven en eindig mijn brief. Ik omhels je met gans mijn hart en ontvang mijn dikke kussen van ver.
Je man, A. Kuszernik cel 119.
Mijn lieve vrouw, ik zou willen weten of het goed met je gaat en of je in goede gezondheid bent. Mijn moraal is goed en ik ben in goede gezondheid.
Spel kaarten aub.
Bijlage 2: paspoort van Alter Berko KUSZERNIK[101]
Bijlage 3: paspoort van Ryvka Kuszernik-Kirszenstein[102]
Bijlage 4: paspoort van Baruch Grinberg[103]
Bijlage 5: paspoort van Ruchla Grinberg-Kirszenstein[104]
Bijlage 6: paspoort van Golda Grinberg[105]
Bijlage 7: paspoort van Pesa Grinberg[106]
Bijlage 8: Brief van Alter Berko KUSZERNIK (Breendonk, 12/6/1942)[107]
In deze brief aan zijn schoonzus meldt Alter Berko dat hij in de ziekenzaal ligt. Hij geeft ook enkele praktische aanwijzingen over de huur die nog moet betaald worden, kleren en schoenen die nog moeten afgehaald worden in de stomerij of bij de schoenmaker. Hij dankt ook voor het voedselpakket dat hij ontvangen heeft en voegt enkele wensen toe voor het volgende pakket (o.a. groene augurken). Ook de vraag naar producten voor de persoonlijke hygiëne vallen op: scheerapparaat, scheerkwast, scheerzeep en ook een stuk gewone zeep (Sunlight).
Bibliografie
[1] F. DIERICKX. De ‘Broeders van Maria’ te Aalst (1840-1993). – Het Land van Aalst, jaargang XLV, 1993, nr. 4, p. 250. Zie ook: E. BOERRIGTER en J. DE GRAUWE. Meerhem, toen en nu, p. 87-88. Gent, 1991.
[2] W. VAN DER SPIEGEL. Tussen ajuin en Jodenster. Zoektocht naar Joodse jongens tijdens WO II ondergedoken in Aalsters internaat van Zotte Broeders. 2019.
[3] https://www.hetlandvanaalst.be/wordpress/cartografie/
[4] Een speciaal woord van dank voor Dorien Styven van het archief en documentatiecentrum van de Kazerne Dossin voor de hulp bij het identificeren en interpreteren.
[5] Meer bepaald: Aalst, Erondegem, Erpe, Geraardsbergen, Melle, Merelbeke, Moorsel, Ninove,
Onkerzele, Ronse, Viane, Zottegem.
[6] Cfr.: M. REYNEBEAU. De ‘Wereldgeschiedenis van Vlaanderen’ krijgt Franse vertaling. – De Standaard der Letteren, 7/3/2020.
[7] H. HELLEMANS. Schimmen met een ster, p. 12 – 16. Antwerpen, 2007.
[8] H. HELLEMANS. Schimmen met een ster, p. 159-161. Antwerpen, 2007.
[9] H. VAN GOETHEM. Kazerne Dossin. Het museum, p. 28, 142. Mechelen, 2012.
[10] Cfr.: W. VAN DER SPIEGEL. Tussen ajuin en Jodenster, p. 30 – 51. Aalst, 2019.
[11] Naar Paul RENDERS in ‘Deportatie en genocide, een Europese tragedie’, tijdelijke tentoonstelling in het stedelijk museum Aalst, januari 2014.
[12] W. ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwitz, 1942-1944, dl.1, p. 247/248.
[13] W. ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwitz, 1942-1944, dl.1, p. 274/275.
[14] W. ROBBERECHTS. De partizanen van het bevrijdingsleger in volle bedrijvigheid in Aalst. Het gewapend verzet te Aalst (1940-44), p. 73 en 99. UGent, 2001.
[15] H. STRIJPENS. Het Keizersplein te Aalst, p. 11. Aalst, 1995. Irena STEINFELDT van Yad Vashem, per mail 13/1/2015. Zie ook: Erpe.
[16] W. VAN DER SPIEGEL. Achiel Rombout, alias broeder Amandus: reddende engel uit Zele in Aalst tijdens WO II? – Jaarboek HK Zele 2017, nr. 48, p. 241-254.
[17] W. VAN DER SPIEGEL. Tussen ajuin en Jodenster, p.72-78.
[18] Archief Banneux, doos 1, HVP-dossier 3.
[19] Tot 1943 woonden Israël en Razla GOLDFEDER, Poolse staatsburgers, illegaal in Brussel met hun drie jarige dochter Henriette. Toen ze ternauwernood ontsnapten aan arrestatie door de Duitsers beslisten ze een veilige schuilplaats te zoeken. Via E.H. Jean Massion kwamen ze in contact met het echtpaar Uytters, die in een villa dicht bij Sint-Aleydis woonden (Woluwe). André Uytters gaf het echtpaar Goldfeder een onderkomen tot de bevrijding. Telkens Razla haar dochter Henriette ging bezoeken, gaf mevrouw Uytters een geschenk mee. https://righteous.yadvashem.org/ file n° M.31.2/3891.
[20] Beeldbank Kazerne Dossin. L’Enfant Caché.
[21] J. en B. GHYSENS, De Duitse bezetting te Aalst, 1940-44, p. 658-659, bijlage 11.
[22] Hij was gehuwd met Bertha ALTGENUG die op 12/8/1944 in de Dossinkazerne te Mechelen aankwam. Door het feit dat de Geallieerden vanuit Normandië oprukten, werd zij niet meer afgevoerd naar Auschwitz..
[23] J. en B. GHYSENS, De Duitse bezetting te Aalst, 1940-44, p. 658-659, bijlage 11.
[24] Lijst der Rechtvaardigen; Dossin Kazerne Mechelen; vreemdelingendossier Rijksarchief Brussel.
[25] Telefonisch interview met Nelly Van De Perre (juni 2019).
[26] Info van de dochter des huizes (°1942) (febr. 2020).
[27] Interview op 26/10/2019 met VIELLEFONT Marie (°1932).
[28] J. LONCIN. Rafle dans les Marolles. Quatre enfants juifs sauvés de la Shoah. Leuven, 2003.
[29] Interview van 27/10/2015 met Cecile ARIJS (°1937)
[30] Telefonisch interview met Bernard PYTEL: zie ook eerder in de tekst.
[31] Telefonisch interview met Gustaaf Van Geert (juni 2019). Zie ook: Erpe.
[32] Interview Aalst, 20/11/2019.
[33] Interview Aalst, januari 2020.
[34] C. DE DECKER en A. MERTENS, Erembodegem: één dorp, twee oorlogen, p. 157-158. Erpe, 2005.
[35] Telefonische info van Stefanie COOMAN (9/12/2019), aan wie onze speciale dank voor het signaleren en ter beschikking stellen van deze unieke documenten.
[36] www.ethesis.net/mobelaktion/mobelaktion/htm
[37] C. DE DECKER en A. MERTENS, Erembodegem: één dorp, twee oorlogen, p. 156-158. Erpe, 2005.
- ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwitz, 1942-1944, dl. 2, p. 290.
[38] JuliaR@jhc.org.au (7/8/2019); www.jhc.org.au.
[39] https://righteous.yadvashem.org/ file n° M.31.2/1699.
[40] http://www.webnieuwserpemerelede.be/index.php/200811072124/Erpe-Mere/Hoogste-Israelische-onderscheiding-voor-familie-De-Winne.html
[41] https://righteous.yadvashem.org/ file n° M.31.2/1299
[42] Telefonisch interview met Gustaaf Van Geert (juni 2019).
[43] L. VAN DE PUTTE. Het verzet in Erpe-Mere tijdens de Tweede Wereldoorlog (UGent, 2008), p. 82.
[44] L. VAN DE PUTTE. Het verzet in Erpe-Mere tijdens de Tweede Wereldoorlog (UGent, 2008), p. 107.
[45] H. RUSTIN, Les enfants juifs cachés au Château de Beloeil (Foyer Leopold III) durant la Seconde Guerre mondiale. UCL, 2012/13.
[46] M. VAN TRIMPONT. De Geraardsbergse Joden die ‘verdwenen’ in Auschwitz. – Gerardimontium, nr. 225 mei – juni 2009, p. 13-19.
[47] M. VAN TRIMPONT. De Geraardsbergse Joden die ‘verdwenen’ in Auschwitz. – Gerardimontium, nr. 225 mei – juni 2009, p. 21-22.
[48] https://righteous.yadvashem.org/ file n° M.31.2/6012.
[49] https://www.lbi.org/digibaeck/results/?term=Belgium&qtype=basic&dtype=any&filter=All&paging=25; http://digital.cjh.org/; http://digital.cjh.org/webclient/MetadataManager?pid=426044&descriptive_only=true
[50] W. ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwitz, 1942-1944, dl. 4, p. 40 en dl. 3, p. 293.
[51] Interviewbank Bloom nr. 671, Kazerne Dossin.
[52] https://righteous.yadvashem.org/ file n° M.31.2/7351.
[53] S. BRACHFELD. Merci de nous avoir sauvés. p. 124/5. Herzlia, 2006/7.
[54] W. ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwitz, 1942-1944, dl. 3, p.179.
[55] https://righteous.yadvashem.org/ file n° M.31.2/6012.
[56] https://righteous.yadvashem.org/ file n° M.31.2/985.
[57] Verzetsmuseum schuiloord De Patrijs, Haaltert.
[58] https://righteous.yadvashem.org/ file n° M.31.2/7792.
[59] W. ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwitz, 1942-1944, dl. 4, p. 192 en dl. 3, p. 334.
[60] https://righteous.yadvashem.org/ file n° M.31.2/90000/3
[61] D. MICHMAN. Les mouvements de jeunesse sionistes en Belgique durant l’occupation allemande. Etude d’un point de vue comparatif – R. VAN DOORSELAER, e.a. Les Juifs de Belgique, de l’immigration au génocide, 1925 – 1945, p. 188. Brussel, 1994. http://www.heemkringokegem.be/index.php/tijdschriften-mededelingen/blog/392-schindler-in-okegem-een-vergeten-episode-uit-de-tweede-wereldoorlog
[62] M. VAN TRIMPONT. ‘Moederke’ Fernande De Smet (1899 – 2001): Geraardsbergens Righteous among the Nations. Gerardimontium, nr. 228, nov. – dec. 2009, p. 3-18.
- VAN TRIMPONT. De Geraardsbergse Joden die ‘verdwenen’ in Auschwitz. Gerardimontium, nr. 225, mei–juni 2009, p. 3 – 22.
[63] W. ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwitz, 1942-1944, dl. 4, p. 125.
[64] W. ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwitz, 1942-1944, dl. 4, p. 279 en dl. 3, p. 203.
[65] W. ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwitz, 1942-1944, dl. 4, p. 377 en dl.3, p. 180.
[66] https://righteous.yadvashem.org/ File n° M.31.2/9000/3.
[67] https://righteous.yadvashem.org/ File no. M.31.2/5856.
[69] S. BRACHFELD. Merci de nous avoir sauvés, p. 467. Herzlia, 2006/7.
[70] H. HELLEMANS. Joden in België. Tot wie behoort de ziel van het kind? – Bijdragen tot de eigentijdse geschiedenis 13/14 (2004), p. 209.
[71] https://righteous.yadvashem.org/ File n° M.31.2/7630.
[72] Info van kleindochter (dec. 2019).
[73] Het station ligt eigenlijk op het grondgebied van Moerbeke
[74] J. LONCIN. Geheime routes en netwerken. Joodse kinderen op de vlucht voor de Holocaust, p. 161.
A-M. VANDENHER REWEGEN en L. DE COCK. De Joodse Mireille Karolinski, in Moerbeke ondergedoken.. Gerardimontium, nr. 285, juli-aug. 2019. W. ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwits 1942-1944. Gezichten van gedeporteerden: transporten 14-26, dl. 2, p. 112.
[75] https://righteous.yadvashem.org/ File n° M.31.2/2091.
[76] M.VERSCHOORIS. Schrijven in de schaduw van de dood. Gent, 2005.
https://www.auschwitz.be/nl/hilde-braet-met-charlotte-klipstein
[77] Oud-leerling Gerard VAN DE KERCKHOVE (°1929, Oombergen). Info per mail (maart 2020).
[78] W. VAN DER SPIEGEL. De Zottegemse ScoutsGids. 75 jaar scouting Zottegem, p.18.
[79] W. ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwitz, 1942-194,. dl. 4, p. 41, 122, 158 en dl. 3, p. 170.
[80] D. LAMARCQ. Joden in Zottegem tijdens WO II. Een onbekend verhaal. – Handelingen van het Zottegems genootschap voor geschiedenis en oudheidkunde, XVI – 2013, p. 177 – 199.
Zie ook : https://www.nuus.be/2018/10/04/het-hartverscheurende-verhaal-van-de-bleibergs-uit-zottegem/ en Collectie Blum, interview 451 met Charles Bleiberg, Dossinkazerne Mechelen.
[81] https://righteous.yadvashem.org/ File n° M.31.2/4144.
[82] W. ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwits 1942-1944, dl. 3, p. 160 en 178.
[83] J. LONCIN. Geheime routes en netwerken. Joodse kinderen op de vlucht voor de Holocaust. Leuven, 2003.
- LONCIN, Rafle dans les Maroles. Quatre enfants juifs sauvés de la Shoah. Leuven, 2003. p. 143. Hij kwam vuil, ondervoed en ziek aan in Buggenhout. Zijn nieuwe pleegouders wisten niet uit welke instelling hij kwam en Jacky zelf was nog maar 5 jaar, verbleef er maar een beperkte periode en herinnert zich ook niet meer waar die instelling gevestigd was.
[84] https://righteous.yadvashem.org/ File n° M.31.2/2760.
[85] https://righteous.yadvashem.org/?search =VINCKE%20FRans&searchType= righteous_only&language=en &itemId=7708714&ind=0
[86] Interview met Eduard Vincke, lokaal NSB-secretaris. http://www.peizegem.be/joomla/
jupgrade/index.php/vosp/377-
familie-vincke-uit-buggenhout-
hielp-joods-meisje-ontsnappen
-aan-holocaust-op-gevaar-van
-eigen-leven, http://www.dezwartehand.be/Bestanden/Dossier107.pdf
[87] J. TILLEY. Ook Buggenhout redde Joodse kinderen uit vernietigingskampen, p. 2-3.
[88] L. SCHRAM, e.a. Drancy-Auschwitz, 1942-1944. Joden uit België gedeporteerd via Frankrijk, p. 200. Brussel, 2015. W. ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwits 1942-1944, dl. 3, p. 55.
[89] https://righteous.yadvashem.org/ File n° M.31.2/6709/2. https://avotaynu.com/EvelynesStory.pdf
[90] Interviewbank, Collectie Blum, Dossinkazerne, Mechelen.
[91] https://righteous.yadvashem.org/ File n° M.31.2/6012.
[92] H. HELLEMANS. Zij die verloren zijn, zullen niet vergeten worden, p. 104. UGent, 2002.
[93] https://righteous.yadvashem.org/ File n° M.31.2/7548.
[94] W. ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwits 1942-1944, dl. 3, p. 126.
[95] https://righteous.yadvashem.org/ File n° M.31.2/5485.
[96] Interviewbank nr. 694, Collectie Blum, Dossinkazerne, Mechelen.
[97] L. SAERENS. Rachel, Jacob, Paul et les autres: une histoire des Juifs à Bruxelles, p. 13. Brussel, 2014.
[98] W. ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwitz, 1942-1944, dl. 4, p. 256 en dl. 2, p. 223.
[99] W. ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwitz, 1942-1944, dl. 1.
[100] Verzameling Stefanie Cooman, vertaling Stefanie Cooman.
[101] Verzameling Stefanie Cooman.
[102] Verzameling Stefanie Cooman.
[103] Verzameling Stefanie Cooman.
[104] Verzameling Stefanie Cooman.
[105] Verzameling Stefanie Cooman.
[106] Verzameling Stefanie Cooman.
[107] Verzameling Stefanie Cooman.
1 Comment
Ondergedoken Joden tijdens WO II in Zottegem – NUUS · juli 4, 2020 at 3:03 pm
[…] Veilig onderkomen voor Joodse personen in Zuid-Oost-Vlaanderen tijdens WOII […]